Nieuwsbrief november 2020
Nijlgans – Alopochen aegyptiaca
Foto: Peter van Dam
Is de nijlgans nou een eend of een gans? Zomaar een vraag die veel natuurliefhebbers weleens hebben gesteld. Het antwoord is eenvoudig: beide. Alle zwanen, ganzen en eenden horen bij de eendachtigen. Het antwoord kan ook zijn: geen van beide. Binnen de eendachtigen onderscheiden we zwanen, ganzen en eenden op uiterlijk en gedrag. Samen met de bergeend en de casarca hoort de nijlgans bij de halfganzen.
Ooit kwam de van oorsprong Afrikaanse nijlgans terecht in Engeland. Een aantal nijlganzen is ontsnapt uit vogelverzamelingen. In 1967 ontsnapten nijlganzen in Den Haag en rond 1980 in Groningen. Deze exoten plantten zich voort en vanaf 2000 waren ze in alle provincies aanwezig. Nederland telde in 2018 tussen 7000 en 12.000 broedparen.
De nijlgans is een kleurrijke vogel. Opvallend zijn de roze snavel en poten, de donkere ring rond de ogen en de grote witte vlakken op beide vleugels. De kop is wat lichter dan de rest van het lichaam. Nijlganzen zijn luidruchtig. Hun geluiden eindigen vaak in een zich versnellende ratel. Nijlganzen maken indruk op elkaar met de witte vleugeldelen. Ze wandelen dan met gestrekte hals en laten hun vleugels zakken.
Nijlganzen kunnen agressief zijn. Daarnaast zijn ze niet echt kieskeurig. Ze nestelen op de grond, maar verjagen vogels als reigers, ooievaars, buizerds, haviken en slechtvalken van hun nest. De nijlgans krijgt 1 legsel per jaar. Het maakt niet uit wanneer, als de omstandigheden maar geschikt zijn. In stadsparken wordt al gebroed in december. Er zijn 6 tot 9 eieren. De jonge nijlganzen kunnen na 70 dagen vliegen.
Nijlganzen leven overal waar water is. Ze grondelen naar fonteinkruiden en andere waterplanten. Ook grazen ze gras en eten oogstresten. In Overijssel en Gelderland lijkt het aantal nijlganzen geleidelijk af te nemen.
Anders dan bij andere eendachtigen verliest de nijlgans tijdens de rui niet alle slagpennen. Ze vliegen dus wel tijdens de rui. Dat is belangrijk in Afrika, waar ze te maken krijgen met predatoren zoals de nijlkrokodil.
Peter van Dam
Bijdrage: Peter van Dam
Nieuwsbrief van september 2020
Gamma-uil
Autographa gamma
Iedereen heeft hem al eens gezien: de gamma-uil. Dat kan niet anders, want vaak vliegen er zoveel dat aan een ontmoeting niet is te ontkomen. Je ziet de gamma-uil vrijwel uitsluitend als hij vliegt of nadat je hem ergens hebt zien landen. Deze dagactieve nachtvlinder heeft schutkleuren, die hem helemaal laten ‘verdwijnen’ in de achtergrond van bijvoorbeeld boomschors. Het is vaak moeilijk om het gamma-uitje hiervan los te zien.
De camouflage van de vleugels varieert van grijs, bruin tot paarsig. Beide bovenvleugels hebben een zilvergrijze tekening die veelweg heeft van de Griekse letter Y (gamma). In de foto hieronder heel goed herkenbaar. Die gammatekening moet niet onderbroken zijn, anders gaat het om een andere ‘uil’. Lang geleden vonden mensen de tekening lijken op een pistool. Daarom heette de gamma-uil heel lang pistooltje.
Het gamma-uiltje is een trekvlinder. In het voorjaar arriveert hij vanuit het gebied van de Middellandse Zee en de Zwarte Zee in het noorden van Europa. Hij bereikt zelfs IJsland en Groenland. Gamma-uiltjes planten zich ook hier voort, waarna in september en oktober veel gamma-uitjes ‘terug’ vliegen naar de geboortegebieden van hun ouders. Onderzoek met radar heeft aangetoond dat elk jaar 10 tot 40 miljoen gamma-uiltjes de Engelse kust halen. Tijdens invasies loopt dat op tot 240 miljoen vlinders.
De reis van Gamma-uiltjes is gemiddeld 2000 tot 2500 km lang. Ze doen dat zowel overdag als ’s nachts en vaak 300 km op een dag. Vanaf de grond gemeten vliegen ze 200 tot 1000 m hoogte.
Als het gamma-uiltje stil zit, vouwt hij de vleugels dakpansgewijs boven het achterlijf. Drinken ze nectar, dan houden ze de vleugels schuin omhoog. Ze vliegen meestal snel en met heftig trillende vleugels. Achter de kop heeft een gamma-uiltje een flinke kuif. Verderop zitten nog twee kuifjes. De vleugels hebben een spanwijdte van 30 tot 45 mm.
Gamma-uiltjes leggen hun eitjes op meer dan 200 soorten planten, waaronder braam, walstro, brandnetel, klaver en op veel landbouwgewassen zoals aardbei, tomaat, kool en peulgewassen. Ze overwinteren als volgroeide rups of als pop. De temperatuur bepaalt hoe noordelijk ze dat doen.
Peter van Dam
Ransuil
Asio otus
Zelf heb ik het gevoel dat ik tegenwoordig vaker een ransuil of ransuilen zie dan jaren terug. Toch liegen de echte cijfers er niet om. Elk jaar loopt het aantal ransuilen terug met 5%. Een teruggang van 75% sinds 1990.
De meeste ransuilen die ik de afgelopen jaren heb gezien ‘woonden’ in woonwijken. Het schijnt dat ransuilen die mensen gewend zijn zich sneller laten zien. Dat kan de verklaring zijn.
Onderzoek doen naar het aantal ransuilen valt tegen, want ze zijn niet luidruchtig. Ze laten weinig van zich horen. Een goede manier blijkt het tellen te zijn van piepende jongen, want die roepen luidkeels om voedsel. Net als de oehoe heeft de ransuil oorpluimpjes, maar met oren hebben ze niets te maken. Ze tonen vaak in welke stemming de uil verkeerd. De ‘oortjes’ laten agressie zien of alertheid. Eigenlijk zou je de ransuilentaal moeten kennen.
Jonge ransuilen, met hun zwarte masker, maken zich zo groot mogelijk om de indruk te wekken gevaarlijk te zijn. Ze doen dat als mensen ze willen meenemen als ze denken dat de jonge uil in de steek is gelaten door zijn ouders, wat niet zo is! Als jonge uilen wat groter zijn ‘gaan ze aan de wandel’. Dat doen ze eerst over de takken rond hun nest. Het jong op de foto werd van een tak geduwd door een broertje of zus.
Ransuilen broeden in oude nesten van eksters of zwarte kraaien. Dat laat gelijk zien dat kraaien belangrijk zijn voor andere vogels. De achteruitgang van de ransuil kan te maken hebben met minder kraaiennesten, predatie door havik of bosuil en het verkeer (30% van alle ransuilen).
Ransuilen slapen samen op roestplaatsen. In augustus begint dat met familiegroepjes en in de winter komen er soms tot 100 uilen bij elkaar. Roestplaatsen liggen bij geschikte voedselplekken en worden waarschijnlijk gebruikt voor paarvorming. Als er veel wind is, slapen ransuilen in dichte sparren. Bij weinig wind en ook wat zon kiezen ze de open grove dennen. Ze zonnen zelfs!
Met weinig wind vangt de ransuil meer prooien dan bij windstilte. Regen belemmert de jacht nauwelijks. Is er weinig wind, dan eet de ransuil veel veldmuizen in het open veld. Is er veel wind, dan jaagt hij in het bos en eet daar vooral rosse woelmuizen en bosmuizen. Ongeveer 10% van het eten bestaat uit vogels, vooral mussen en vinken.
Peter van Dam
Bijdrage: Peter van Dam
Nieuwsbrief van augustus 2020
Bladluizendoder – Pemphredon spec.
Een tijdje terug zag en fotografeerde ik voor het eerst een pottenbakkerswesp. Ik dacht hem later wel weer te herkennen. Toen ik het insect hiernaast op de foto zette, dacht ik dat het een pottenbakkerswesp was. Toch even de naam checken op Waarnemingen.nl. Het bleek een bladluizendoder te zijn. Eén van de 9 soorten in ons land. Alweer sloeg de verwondering toe: weer een voor mij nieuwe soort in eigen tuin: een stimulans om te blijven ontdekken! Wat een soorten, zo vlak naast de deur. De verschillen tussen de verschillende soorten zijn moeilijk te herkennen. Het verschil zit vaak in de vleugeladers. Ook de grootte van de soort is van belang en of hij wel of niet gebruik maakt van een insectenblok. Bij P. lugens wordt het mannetje 8 tot 10 mm groot en het vrouwtje 9 tot 12 mm. Het is misschien de grootste soort, die in insectenbloks huist. P. lugubris is net zo groot, maar die bewoont geheel eigen gangen.
In smalle gangen komt een aantal cellen achter elkaar te liggen. Brede gangen krijgen zijgangen. De cellen voor mannetjes zijn iets kleiner dan die voor vrouwtjes. De mannetjes komen uiteindelijk ook het eerst naar buiten. In elke cel komen enkele tientallen bladlui-zen, waarvan de meeste verlamd zijn. De bladluizendoder legt haar eitje meestal in het midden van een cel. Tussen de cellen komt een wandje van pulp of zaagsel. Op de grote foto wordt bouwmateriaal aangevoerd. Bladluizendoders zijn altijd druk beweeglijk. Als een larve volgroeid is, vindt geen totale verpopping plaats. Vaak wordt een dop gesponnen, die de kop beschermt. De ‘pop’ ligt op zijn rug te wachten tot het uitsluipen. Overwinteraars verpoppen pas na de winter.
Volwassen bladluizendoders drinken nectar of honingdauw. Ze zijn geheel zwart, maar er is soms een blauwe schijn. De kop is rond en er is een dunne steel tussen kop, borststuk en het achterlijf. Pemphredon Lugens werd in 1989 voor het eerst gezien in ons land, maar hij zit nu bijna overal. Na de tronkenbij staat hij als tweede op de lijst van insectenblokbewoners. Hij is er van mei tot in september in twee generaties. Niet de ouders zijn de ware bladluizendoders. Ze nemen alle tijd voor het eten van de voorraad. De bladluizendoders staan op het menu van parasieten: de brons- en de goudwesp.
Peter van Dam
Lepelaar – Platalea leucorodia
Nederland is voor de lepelaar altijd een bolwerk geweest. Uit opgravingen is gebleken dat ze hier al 1000 jaar voor de jaartelling leefden. Het is deze vogel echter niet altijd voor de wind gegaan. Waterverontreiniging en drooglegging zorgden voor een enorme teruggang. Lepelaarnesten werden bereikbaar voor predatoren als bruine rat, bunzing en vos. Ook de grote kolonies van het Naardermeer en het Zwanenwater moesten het ontgelden. De lepelaars verdwenen er. Het dieptepunt van de lepelaars was slechts 160 broedparen in 1968. Sinds 1990 gaat het weer beter met deze vogels. Ze vestigden zich op de Waddeneilanden, maar ook elders. Daar krijgen de kwelderbroeders helaas steeds vaker te maken met hoog water. Spectaculair is de groei van de kolonie van De Auken. In 2003 werden de eerste 3 broed-paren geteld. Onderzoek met behulp van een drone heeft aangetoond dat de kolonie is gegroeid naar 261 bezette nesten. Alleen al in 2020 een groei van 51 broedparen.
Het uiterlijk van de lepelaar doet exotisch aan. De platte, lepelvormige snavel, de fraaie volle kuif, de geeloranje borstband en de manier van foerageren trekken ieders aandacht. De snavel van een volwassen lepelaar is pikzwart met een gele vlek op de voorsnavel. De snavel van jonge lepelaars is vleeskleurig en zij hebben zwarte vleugelpunten. Vliegende lepelaars herken je aan hun omlaag gebogen hals. Ze nestelen op de grond, maar steeds meer ook in bomen en struiken. Samen met andere soorten vogels vormen lepelaars gemengde kolonies. In Europa heeft alleen De Auken heeft zo’n gevarieerde soortensamenstelling grote waadvogels.
Lepelaars produceren elk jaar 1 legsel met 4 eieren. Op de eieren worden ongeveer 25 dagen gebroed. Ze komen vrijwel gelijktijdig uit. Na een week of 7 zijn de jongen vliegvlug. Meestal overleven maar 1 en soms 2 jongen deze periode. De lepelaar rent door ondiep water en beweegt zijn geopen-de snavel heen en weer onder het wateroppervlak. Met die supergevoelige snavel vangt hij stekelbaarsjes, nimfen van libellen, garnalen, jonge platvissen, enz. Regelmatig gooit de vogel een gevangen prooi op en vangt hem weer. Jonge lepelaars rennen luidkeels roepend achter hun ouders en zeuren om voedsel. Ook steken ze hun lange snavel in die van een ouder, tot die voedsel opbraakt.
Na het broedseizoen zoeken lepelaars elkaar op en vormen groepen van meer dan 100 vogels. Ze trekken met veel tussenstops naar het zuiden. Ze vliegen telkens een paar honderd kilometer en tanken daarna bij. De jonge vogels keren pas na 3 tot 5 jaar terug, als ze volwassen zijn. Met een groeiend aantal broedvogels keren er nu jaarlijks meer vogels terug uit het zuiden. Inmiddels zijn in ons land ongeveer 50 lepelaarkolonies. Ongeveer de helft van de weggetrokken lepelaars overleeft de reis niet. Bij grote droogte in Spanje moeten ze langere afstanden doorvliegen. Jagers, hoogspanningsdraden, windmolens en uitputting eisen hun tol. Eén van de allereerste soortbeschermingsplannen is geschreven voor de lepelaar. Er werden sloten aangelegd en stekelbaarspassages om de voedselsituatie voor de vogel te verbeteren.
Vanuit de nu ruim 3500 broedparen veroveren ‘onze’ lepelaars inmiddels Spanje, Frankrijk, België, Duitsland, Denemarken en Engeland. Hoezo succes! De lepelaar heeft 3 ondersoorten. ‘Onze’ lepelaar is de Atlantische ondersoort.
Peter van Dam
Bijdragen van Peter van Dam
Nieuwsbrief van juni 2020
Franse veldwesp – Polistes dominula
Rond de jaren 80 van de vorige eeuw was de Franse veldwesp zeldzaam en op slechts enkele plekken te vinden in het zuiden van Limburg. Waarschijnlijk door de opwarming van de aarde is dit insect bezig met een opmars naar het noorden. Nog maar enkele jaren zien we hem ook in stadstuinen. Een exoot? Nee, want het dier komt geheel uit zichzelf naar ons toe. Elke diersoort ‘wil’ zijn leefgebied uitbreiden. Dat heet dispersie.
Hoewel de Franse veldwesp veel op de gewone wesp lijkt, zijn er veel verschillen in uiterlijk en gedrag. Ter geruststelling: de Franse veldwesp is geen limonadewesp die vanaf augustus lastig is als we in de tuin zitten. Veldwespen zijn insectenvangers, die geen belangstelling hebben voor zoetigheid. Bij ons in de tuin ving hij de rupsjes van de stippelmot.
Weetjes
De Franse veldwesp is kleiner en veel slanker dan de gewone wesp. Hij heeft oranje antennes en een oranje gloed over de vleugels. Hij vliegt met hangende poten, die grotendeels ook oranje zijn. De mannetjes hebben groene ogen en een knik in de sprieten. De ogen van de vrouwtjes zijn zwart. Net als de gewone wesp leeft de Franse veldwesp in staten. Alleen koninginnen overwinteren. In het voorjaar bouwen koninginnen uit het vorige jaar samen een nieuw nest. Pas na verloop van tijd wordt bepaald wie de leider van het volk wordt.
Het volk van de Franse veldwesp bestaat uit ongeveer 100 wespen. Het nest van de veldwesp heeft maar één raat cellen. Het zit met een dunne steel vast aan een ondergrond. Dat kan de stengel van een plant zijn, maar ook het ‘dak’ in een stenen nis. Het nest heeft geen omhulsel zoals bij gewone wespen. Soms hangen meer nesten vlak naast elkaar en lijkt het een kolonie. De Franse veldwesp is geen vervelende steker, maar het is natuurlijk wel vervelend als hij steekt. Net als hommels steekt dit insect alleen als hij ‘in gevaar’ is. Deze wespen drinken graag water bij een tuinvijver.
Waarom heet dit insect eigenlijk Franse veldwesp? In het verre verleden heette hij Polistes gallicus. Gallicus komt van Gallië, de streek in Frankijk waar Asterix en Obelix woonden. Aan het einde van de 18de eeuw vond men die naam beter voor een andere soort veldwesp. Het woord Franse herinnert nog aan de oude naam van de veldwesp die bij ons op bezoek komt.
Ooievaar – Ciconia ciconia
Peter van Dam
We hebben lang naar ze uitgekeken: de ooievaars. In 1976 was het laatste wilde broedpaar bij Kampen in Grafhorst. Vogelbescherming Nederland startte Ooievaarsdorp Het Liesvelt en veel buitenstations, waarvan De Wijk misschien wel het meest succesvol is. De terugkeer van ooievaars uit hun wintergebieden werd elk jaar gevierd in de pers. Met de komst van de ooievaar werd de lente ingeluid. Inmiddels is de ooievaar terug van weggeweest.
Weetjes
Het voedsel van de ooievaar bestaat uit grote wormen, insecten, mollen en muizen. Grotere prooien zijn niet vastgesteld. Toch vindt zelfs een groep vogelaars de ooievaars al een plaag, want zij zouden een gevaar betekenen voor jonge weidevogels.
Maar weinig soorten vogels in Nederland worden zo op de voet gevolgd. Noch uit braakballenonderzoek, noch uit het onderzoek van veel maaginhouden, noch uit de duizenden opnames van webcams is vastgesteld dat ooievaars jonge weidevogels eten! Een plaag? Onzin! Bovendien is de achteruitgang van weidevogels niet begonnen na de terugkeer van de ooievaar. Hoe kan het dat het aantal ooievaars zelfs toeneemt waar geen weidevogels meer zijn? Laten we van de ooievaar genieten als imposante vogel die in onze natuur hoort. Het klepperen van ooievaars is belangrijk voor de onderlinge band van ooievaars. Ooievaars klepperen ook als een vreemde soortgenoot te dichtbij komt. Het klepperen is dan dreigen en verdedigen. Soms komt het tot een gevecht.
Na het broedseizoen verzamelen veel ooievaars voor hun gezamenlijke trek naar het zuiden. Vanuit Nederland wordt een westelijke route gevolgd, richting Gibraltar. Oostelijke ooievaars trekken via de laars van Italië of de Bosporus. De ooievaar heeft z’n plek weer ingenomen in onze natuur. Tegenwoordig zie je op veel plekken weer ooievaars achter landbouwvoertuigen lopen om op opgeschrikte prooidieren te jagen.
Ooievaars vliegen op de thermiek. Ze zweven van de ene thermiekbel naar de volgende. Een aantal ooievaars blijft ’s winters hier. De eerste ooievaar die dat deed, werd bijgevoerd in Grafhorst. Onlangs zijn in Twente bij De Lutte ooievaars op nest doodgeschoten. Je kunt alleen maar raden waarom. Goede voorlichting over ooievaars blijkt dus nodig!
Groene schildwants – Palomena prasina
Peter van Dam
De groene schildwants wordt ook schildwants, groene wants en groene stinkwants genoemd. Het insect beschikt over allerlei middelen om zich te beschermen tegen insecteneters. Alle voor dit dier bedachte namen laten daar wat van zien. Al die mogelijkheden tot bescherming zorgen samen, dat het diertje minder voorzichtig is geworden. Je kunt hem op veel plekken zien. De groene schildwants verstopt zich nauwelijks.
Weetjes
Op de rug van de groene schildwants is een deel zichtbaar in de vorm van een driehoek. Dit is het schild, dat veel andere wantsen ook hebben. Het is een onderdeel van het stevige ‘pantser’ van wantsen. Onder de schildrand, vlak bij de achterpoten heeft de schildwants een klier, die een smerig ruikend goedje kan verspreiden. Ook de nimfen kunnen dat. De geur schrikt dieren af en het spul is niet afwasbaar! Ook de kleur groen maakt onderdeel uit van de verdediging. Die kleur verschijnt in het voorjaar, als overal bomen en struiken groen kleuren. Groene schildwantsen overwinteren als volwassen insect. Daarom verandert de kleur in het najaar van groen naar bruin. Zo kan de wants een onopvallend plekje zoeken in een boomscheur.
Merels vinden de groene schildwants gemakkelijk. Jonge merels hakken hem stuk voor het opeten. Ervaren merels pakken hem en slikken hem in een keer door. Ze proberen alle het contact te vermijden met dat stinkende goedje. Het vrouwtje van de groene schildwants legt ongeveer 100 eitjes in pakketjes van 25 tot 30 op hazelaar, roos, distel, brandnetel en els. In Turkije veroorzaakt dit insect schade op hazelnoten. Wantsen zuigen energie uit bramen en ander fruit. Mannetjes en vrouwtjes vinden elkaar, omdat ze geluidloze trillingen doorgeven via het hout van een tak. Tussen beide geslachten zijn zelfs tijdens de paring geen verschillen te zien. Na elke vervelling lijken de nimfen meer op een volwassen wants. Niet alleen de merel eet groene schildwantsen. Ze worden ook gegeten door roofwantsen en inwendig door maden van parasitaire vliegen.