Bijdrage Peter van Dam

Nieuwsbrief november 2024

Sperwer of havik

beide vogelgeslacht Accipiter

De tijd van voedertafels voor tuinvogels breekt aan. De eerste vooral natte sneeuw viel al op ons neer. Het is dan onmiddellijk de tijd voor bezoekjes van een sperwer aan onze tuinen. De sperwer is een pure jager op vogels. Voedertafels zijn voor hem en haar het ideale jachtterrein. Het lijkt er sterk op dat deze roofvogel een vaste route ‘bedenkt’ langs verschillende voedertafels. Mensen merken maar weinig van zijn bezoekjes. Het vangen gaat snel! Even een bruine flits, veel gefladder en de vogel is alweer verdwenen. Soms plukt hij in dezelfde tuin zijn vers gevangen prooi, maar dat kan ook op andere plekken in het struikgewas van openbaar groen.

Was het nou een sperwer of toch een havik? Beide roofvogels lijken veel op elkaar. Beide hebben ze donkere, dwarse strepen op hun witte buik. Bij jonge sperwers is die tekening bruin. Beide soorten hebben gele ogen. Overeenkomsten, maar ook grote verschillen. 

De havik is ongeveer zo groot als een buizerd en kan daardoor grotere prooien aan dan onze tuinvogels. Hoewel … dan heb ik het over een vrouwtjeshavik. Het mannetje is een stuk kleiner. Die heeft ongeveer de maat van een vrouwtjessperwer. Het mannetje van de sperwer is het kleinst van de vier. Hij is vooral de bezoeker van de voedertafels. Haviken jagen liever op merels, duiven en zelfs eenden. Daar zit meer vlees aan.

Vaak vind je in gebieden met veel geboomte een plukplaats. Om er zeker van te zijn dat de jager op de prooi een sperwer of een havik was, moet je de achtergelaten veren goed bekijken. Zijn ze afgebeten? Dan was de jager een kat of een ander ‘roofdier’. Zat er een sneetje in de schacht van de veer? Dan was de vanger een roofvogel, want de veer was geplukt.

De Engelse naam voor sperwer is Sparrowhawk. Vrij vertaald is dat ‘mussenhavik’. Dit wijst ook op het eten van kleine prooivogels. Sperwers en haviken zijn geen vangers van muizen. 

Sperwers staan nooit te ‘bidden’ als een torenvalk. Ze kiezen een prooi uit en achtervolgen die tot de vangst is gelukt. Als je er oog voor hebt, kun je op allerlei plekken in Zwolle regelmatig een sperwer zien vliegen, bijvoorbeeld langs de A28 of in een stadspark. Altijd op dezelfde manier: een drietal vleugelslagen en dan een stukje ‘glijden’, weer een paar vleugelslagen en weer glijden. Let eens op het einde van de staart: kaarsrecht. Een havik heeft een rond staarteinde!  

Soms gaat het mis tijdens de jacht. Vooral met jonge sperwers. Het komt voor dat zij tijdens hun achtervolging tegen een boom botsen en hun nek breken. In de patio van een school in Zwolle vlogen een spreeuw en een sperwer tegen een ruit. Ze overleefden het beide niet.

Tegen het voorjaar beginnen mannetjes met het bouwen van een aantal nesten. Daarmee proberen ze een goede indruk te maken op een vrouwtje. Hij laat zien wat hij allemaal kan en zij mag de gebouwde nesten beoordelen. Uiteindelijk maakt zij de keus: welk mannetje en welk nest! 

Sperwers wonen graag in de buurt van mensen, want daar vind je al die kleine cultuurvolgers, zoals de huismus, de kool- en de pimpelmees. Haviken kiezen liever voor de buitengebieden. Hoe dan ook: kijk uit naar de sperwer en de havik.

Peter van Dam

Nieuwsbrief oktober 2024

Rietgors

Emberiza schoeniclus

Rietvogels zijn vaak bruin en moeilijk van elkaar te onderscheiden. Een aantal leeft vooral onderin de rietkraag, andere ongeveer in het midden en ook een stel juist in de toppen van riethalmen. Elke soort heeft zijn eigen stek. Om soortgenoten te herkennen is het belangrijk dat al die soorten een eigen, unieke zang hebben, die vaak ingewikkeld klinkt. Bij de rietgors is dat anders. Die herken je op afstand aan zijn zwarte kop. De zang is minder nodig en daardoor eenvoudig. 

Foto: Peter van Dam

Het aantal rietgorzen per km² is in ons land het grootst. In het broedseizoen hebben we hier ongeveer 100.000 broedparen. De meeste trekken voor de winter weg naar het zuiden. Vanuit andere landen worden de vogels die hier blijven aangevuld. In Nederland overwinteren twintig- tot vijftigduizend rietgorzen. Ondanks de herkenbaarheid en de grote aantallen kennen veel mensen deze vogel niet. 

De rietgors zingt al in februari! Het meest voorkomende lied van deze rietvogel klinkt als “dit ben ikke”. Er zijn ongeveer 20 ondersoorten, die elk variaties hebben op hun zang. Noordelijke vogels hebben een dunnere snavel dan zuidelijke. Oostelijke vogels zijn donkerder van kleur dan westelijke. 

De rietgors hoort bij de gorzen. Die zien er op het eerste gezicht wat musachtig uit. 

De mannetjes hebben vaak een opvallend getekende kop. De vrouwtjes zijn onopvallend. Gorzen hebben een korte gekromde snavel, die geschikt is voor het eten van zaden. Toch geven ze hun jongen vaak insecten en spinnen te eten. De staart kan diep gevorkt zijn. 

Foto: Peter van Dam

Het mannetje van de rietgors heeft een zwarte kop en keel. Hij heeft een witte halsband en witte baardstrepen. Het vrouwtje heeft een witte oogstreep en ook witte baardstrepen. Haar lichaam is donker gestreept. Het vrouwtje van de rietgors bouwt haar nest in een pol gras, soms bekleed met rietpluimen en –bladeren. Elk jaar zijn er 1 of 2 legsels van 4 tot 5 eieren. Beide ouders voeren. Jonge vogels vliegen al binnen 2 weken uit. 

Foto: Peter van Dam

Rietgorzen hebben een voorkeur voor natte gebieden. Daar neemt het aantal met 5% per jaar toe. Veel rietgorzen trekken langs de kust naar het zuiden. Vele trekken terug naar het noorden door het midden en oosten van ons land. Elke winter overwintert een aantal rietgorzen in ons land.

Peter van Dam

Nieuwsbrief september 2024

Blauwe breedscheenjuffer

Platycnemis pennipes

De blauwe breedscheenjuffer is een beetje een vreemde eend in de bijt van blauwe waterjuffers. Kun je hem niet gemakkelijk verwarren met de variabele waterjuffer, de azuurwaterjuffer of het lantaarntje? Nee, maar dat zegt iedereen die weet waarop hij moet letten. De blauwe breedscheenjuffer is de enige vertegenwoordiger van de breedscheenjuffers in dit deel van Europa. De andere 29 soorten leven ver weg. 

Een aantal veldkenmerken is typisch voor de blauwe breedscheenjuffer. Probeer er hiervan 2 of 3 in het vrije veld te herkennen. Allereerst de ogen. Die staan verder uit elkaar dan bij andere waterjuffers. Ze worden verbonden door een donkere streep, die zowel aan de bovenkant als aan de onderkant geflankeerd wordt door een smalle, lichte streep.

De poten zijn verticaal gestreept. Ze zijn breed, plat en voorzien van veel stijve haren. Naast de duidelijke schouderstrepen op de rug van het borststuk staat nog een extra, dunner streepje. Tenslotte is het pterostigma. Dat is de donkere vlek aan de bovenrand van elke vleugel. Die is niet zwart, maar roodbruin. De functie van dit vleugeldeel is niet helemaal bekend. Ook niet bij andere juffers. Wellicht heeft het te maken met evenwicht bewaren. 

De mannetjes zijn vaalblauw en de vrouwtjes beige tot lichtgroen. De mannetjes hebben geen territorium en raken vrijwel nooit in gevecht. Ze dwingen geen paring af, zoals andere libellen dat doen. Ze tonen vliegend hun gevederde witte schenen en halen hiermee een vrouwtje over tot de paring. Het mannetje begeleidt het vrouwtje en houdt haar vast als ze helemaal onder water verdwijnt om met een legboor eitjes in weke delen van waterplanten te leggen.

Een tandem is zelden alleen. De nimfen blijven 2 jaar onder water. Ze verstoppen zich tussen gele plompen voor vissen. Uitsluipen doen ze in de oevervegetatie, tot 2 meter hoogte. Daarna vliegen ze tot 5 km van water. 

De blauwe breedscheenjuffer wil zuurstofrijk water met lichte stroming en een bodem uit zandgrond. Tegenwoordig zien we hem ook in Zwolse stadstuinen en laagveengebieden zoals de Wieden en de Weerribben.

Peter van Dam

Nieuwsbrief augustus 2024

Boomblauwtje

Celastrina argiolus

Namen van insecten veranderen wel eens. Daardoor is het soms lastig als je in oudere boeken naar informatie zoekt. Een voorbeeld hiervan is het boomblauwtje. Niet lang geleden heette hij vuilboomblauwtje en ook de naam zilverblauwtje komt voor. De vuilboom (spork) wordt graag bezocht door dit blauwtje, maar ook o.a. klimop, kattenstaart, struikhei, hulst, buddleja, braam  en kardinaalsmuts. 

Het boomblauwtje is het enige blauwtje in het voorjaar. Hij is slechts 13 tot 16 mm groot en heeft een spanwijdte van 23 tot 30 mm. Zijn kleur is vooral lichtblauw met witte franje aan de ondervleugels en een aantal op inktspetters lijkende zwarte stippen. De voorvleu-gels van de vrouwtjes hebben aan de bovenkant een brede donkere rand. In tegenstelling tot andere blauwtjes ontbreekt oranje. De Engelse naam is Holly Blue.

De vlinders drinken nectar, honingdauw, sap van bloedende bomen en vocht van uitwerpselen. Anders dan andere blauwtjes vliegen boomblauwtjes vaak hoog en maar zelden bij de grond. Je ziet ze vaak in stadstuinen, meer dan andere blauwtjes.

Het vrouwtje legt haar eitjes 1 voor 1 op hoge takken bij bloemknoppen of jonge vruchten. De rups eet een gaatje in een knop, kruipt naar binnen en eet de inhoud. Pas na een aantal vervellingen eet hij blad. Soms worden eitjes gelegd op de sneeuwbes en de blauwe regen. De rupsjes overleven dit vrijwel nooit. De sneeuwbes heeft veel gifstoffen en de blauwe regen verliest zijn bloemen snel. 

Vlak voor de verpopping wandelen de rupsen tot twee dagen in de omgeving. Daarna verpoppen ze in de strooisellaag of in schorsspleten en overwinteren daar.

Meestal zijn er 2 en soms 3 generaties per jaar. Rupsen van boomblauwtjes maken zoetigheid en lokken daarmee schub- en steekmieren. In ruil voor bescherming likken de mieren het zoete vocht. Ze nemen de rupsen niet mee naar hun nest.

Een wespje met de naam Listrodomus nycthemerus is helemaal afhankelijk van het boomblauwtje. Het legt een eitje in het eitje van de vlinder. De larve leeft in de rups, groeit op in de pop en verandert daar in een wesp.

Peter van Dam

Nieuwsbrief juni 2024

Aannames en halve waarheden

Ook al ben je al zolang ‘actief’ in en rond de natuur, bij het doorgeven van informatie gaan wij regelmatig uit van aannames en/of halve waarheden. Tenminste … dat overkomt mij menig keer. Je vertelt over gebeurtenissen in de natuur zonder eigenlijk alles wat over die gebeurtenissen bekend is te weten. Of, beter, nog niet te weten. Daar komt bij dat lang niet alles al bekend is. Er valt nog veel te ontdekken. Het is de verteller niet altijd kwalijk te nemen dat hij uitgaat van aannames of halve waarheden. Waarschijnlijk vertelt hij uit volle overtuiging uit zijn beschikbare kennis. Het geeft elke natuurliefhebber of –kenner alle gelegenheid allerlei gebeurtenissen en verschijnselen in de natuur te kunnen ontdekken.

Jaren geleden zat ik in de tuin te genieten van al die insecten, toen een enorm gepiep mijn aandacht trok. Het was trouwens meer schreeuwen dan piepen. Toen ik mij omdraaide en in de richting keek van het geluid, was ik stomverbaasd. De pieper was een nagenoeg volwassen bruine kikker, die in de snavel bungelde van een mannetjesmerel. Ik wist niet dat merels ook redelijk grote kikkers vangen. Nergens heb ik dit gedrag ooit gelezen. De dag daarna gebeurde precies hetzelfde, maar dit keer was een vrouwtjesmerel de jager.

Nog langer geleden deed ik nestkastonderzoek op De Kranenburg met leerlingen van een basisschool waar ik destijds werkte. We gebruikten kastjes met een deurtje, dat middels een haakje en een oogje kon worden gesloten. In het tweede of derde jaar bleken, tijdens onze nestkastcontrole, heel wat nestkastjes open te staan. Paniek, want een week later was dat weer het geval. We besloten te gaan posten om te zien wie ons werk om zeep hielp. Al snel ontdekten we de dader: een gaai had geleerd het haakje uit het oogje te wippen, de nestkast te openen en de eitjes en jonge vogels te vangen. Alle kastjes werden vervangen door andere, die niet zo snel konden worden geopend door … een gaai!

Nest van een kievit – Foto: Peter van Dam

Tijdens de vele vogelcursussen die ik heb gegeven, hadden we het vaak over bodembroeders die ‘een kuiltje in de grond duwden, waarin hun eieren werden gelegd’. Die eieren hadden bovendien een schutkleur en werden omringd door grassen en andere planten. Geheel veilig. De aanname van mij was, gebaseerd op de teksten in veel vogelboeken, dat weidevogels, zoals kievit, scholekster en grutto, zich niet bezig houden met ‘nestbouw’. In al die jaren vogelen heb ik eigenlijk nooit vogelnesten gezocht. Toch zag ik er een aantal bij toeval. Ik zag dat kieviten toch wel materiaal gebruiken om hun nestkuil te bekleden. Ook liep ik op de Vreugderijkerwaard op een dag tegen het nest aan van de kleine plevier. Die kleine steltloper had een rond platform van steentjes bij elkaar gebracht om daarop vervolgens de eieren te leggen. Natuurlijk heb ik hiervan wel even een foto gemaakt. Niet om de eieren, maar om het voor mij onverwachte gedrag. De scholekster verzamelt soms delen van schelpen om hun nestkuil te bekleden. 

Nest van een kleine plevier – Foto: Peter van Dam

Maar waarom een nestkuil, bekleed met steentjes? Een nieuwe aanname: misschien wel een vorm van drainage. Eventueel om door het weer aangevoerd hemelwater zo snel mogelijk naar beneden afvoeren?

Van eenden wordt over het algemeen gezegd dat de onopvallende vrouwtjes de eieren uitbroeden en de jongen grootbrengen. De mannetjes verlaten hun vrouwtje tijdens het broedproces en gaan vast ruien. Later vinden ze elkaar wel of niet terug.

Foto’s: Peter van Dam

Bij eidereenden wordt het verhaal nog mooier. De mannetjes trekken met honderden of zelfs duizenden naar ruigebieden, waar de vrouwtjes niet komen. Die broeden de eieren uit en brengen hun pasgeboren kuikens onder in crèches. De moeders gaan dan eerst zelf wat eten, want dat hebben ze vaak een paar weken niet gedaan. Je ziet in de Waddenzee dan een aantal vrouwtjes zwemmen met tientallen kuikens. Mooi verhaal. Toch voor mij nu verwarrend.

Foto: Peter van Dam

In deze maand juni fotografeerde ik een paartje eiders met vier jongen. De woerd hielp bij de verzorging en de jongen groeiden op met een stel ouders!

Peter van Dam

Nieuwsbrief mei 2024

Kardinaalsmutsstippelmot – Yponomeuta cagnagella

Foto: Peter van Dam

Voor scrabble is de kardinaalsmutsstippelmot een ware uitdaging en waarschijnlijk een onmogelijke opgave. De lengte van het woord staat haaks op de lengte van de rupsjes die door dit insect worden voortgebracht. Juist in deze tijd van het jaar vallen de rupsjes op. Ze laten zich aan lange draden, vaak in groepsverband, uit de kroon van een kardinaalsmuts naar beneden zakken. Het verpoppen vindt plaats in hetzelfde spinsel en vaak in groepjes. Dus moeten de rupsen weer omhoog. Waarom ze zich eerst laten zakken is mij voorlopig een raadsel.

Foto: Peter van Dam

Wat eerder opvalt zijn al die ‘vieze webben’ in een kaalgevreten kardinaalsmuts. Alle webben samen vormen een soort tentdak over de boom en zijn takken. Het ene jaar is het aantal rupsjes enkele tientallen, maar dit jaar gaat het in mijn tuin om enkele duizenden. Het is nu al duidelijk dat er niets terechtkomt van die prachtig gekleurde vruchten van de kardinaalsmuts in de komende herfst. Al het groen moest er dit jaar aan geloven. Eveneens is van de bloempjes niets meer terug te vinden.

Vrijwel altijd staan er buren aan de deur om te vragen of ik wel heb gezien, dat het helemaal mis is met één van mijn bomen. Nadat ik heb verteld dat de kardinaalsmuts elk jaar te maken heeft met de kardinaalsmutsstippelmot en dat die boom telkens overleeft, komt de vraag of andere planten in de tuin nu niet het gevaar lopen door die rupsjes te worden overvallen en van al het groen beroofd. Enigszins gerustgesteld, maar toch nooit helemaal, keren de verontruste buren huiswaarts. Ze durven het niet te snappen, want stel je voor dat ik het mis heb.

Geen kardinaalsmuts, dan ook geen kardinaalsmutsstippelmot. De beide soorten zijn tot elkaar veroordeeld. Ze dragen beiden bij aan de biodiversiteit in veel tuinen en parken. Dit jaar geen prachtige vruchten, gelijkend op de hoed van een kardinaal? Dan maar wachten op het volgende jaar. Dan zijn ze er waarschijnlijk wel. Ondertussen doen vogels en insecten zich tegoed doen aan de gestippelde rupsjes. Elk jaar komt er wel een gezinnetje koolmees langs om ze te eten. Het kunnen ook merels en andere vogels zijn. Ook vliegen Franse veldwespen op ze af om daarna met een rupsje in hun kaken zwabberend vliegend naar het wespennest te brengen. De rupsen worden ook graag gegeten door oorwormen.  

Foto: Peter van Dam

Juist die aanwezige predatoren zijn de reden van al het spinsel. Daardoor zijn de larven een poos nauwelijks bereikbaar. Het grote aantal rupsjes vergroot de kans dat veel rupsjes na de verpopping als stippelmotten overleven. Een andere naam voor stippelmotten is spinselmotten.

Foto: Peter van Dam

Veel mensen vinden webben verschrikkelijk en hebben een hekel aan met spinsel ingepakte bomen. Wie de kardinaalsmuts in zijn tuin heeft, kan de massa stippelmotten afstoppen door vanaf het begin van het seizoen het beginnende spinsel te verwijderen. We weten dat met name koolmezen in de problemen lijken te komen bij hun voortplanting, omdat de rupsen die zij hun jongen voeren eigenlijk te vroeg uit hun eitjes kruipen. Eerder dan een aantal jaren geleden. De rupsjes van stippelmotten kunnen de mezen wellicht door deze periode van lastige aanpassingen aan de opwarming van het klimaat helpen. Om dezereden al zou je de stippelmotten niet moeten verwijderen. 

Er zijn ongeveer 700 soorten stippelmotten op aarde, waarvan een groot aantal in Nederland. Ze zijn vrijwel allemaal soortspecifiek ofwel gebonden aan één soort waardplant. Vaak hebben ze een soortnaam die naar de waardplant verwijst zoals meidoornstippelmot en hemelsleutelstippelmot. Samen bewijzen ze de biodiversiteit een belangrijke dienst: voedsel voor insecteneters als de koolmees.

Peter van Dam

Nieuwsbrief april 2024

Oehoe – Bubo bubo

Toch nog even terugkomen op de oehoe, die zich rond de jaarwisseling enkele maanden ophield op Zandhove. Vogelaars meldden de vogel op Waarneming.nl. Terwijl het tegenwoordig de gewoonte is om uilen te beschermen tegen de vele aandacht van vogelaars en andere natuurliefhebbers is het bij Waarneming.nl de gewoonte om waarnemingen en waarnemers van een uil te vervagen. Dat wil zeggen, dat uilen wel als waargenomen worden vermeld, maar niet waar of door wie. Na verloop van soms lange tijd komt de waarneming dan toch tot zichtbaarheid. Dat kan na drie maanden zijn, maar soms duurt het nog langer.

Uit alle windstreken kwamen bewonderaars af op de grootste uil in de Nederlandse natuur. Het dier trok zich er ogenschijnlijk niets van aan. De oehoe toonde zich vooral slapend, veel poetsend en af en toe roepend. Vaak stonden er tientallen mensen met kijkers en telescopen aan de voet van de slaapboom op dat moment. Vaak werd de vogel een dag niet gezien en dook hij een dag later toch weer op. Zelfs warmtekijkers kwamen er aan te pas om de vogel te vinden, wat overigens niet altijd de oplossing was. Zo werd er een keer een roestende ransuil ontdekt in plaats van de oehoe. 

Velen ergerden zich aan de drommen uilenkijkers, anderen vonden het prima. Hoe dan ook maakte de oehoe vooral reclame voor zichzelf en indirect ook voor andere bosbewoners. Het zien van de vogel was voor velen een impuls om meer naar vogels te kijken. Maar waar kwam die vogel nu vandaan? 

Alweer jaren geleden bivakkeerde een oehoe op begraafplaats De Kranenburg, bij Berkum. Ook toen kwamen er veel kijkers op af. Sommigen vonden het geweldig leuk om het dier zijn naam te laten roepen. Zij deden ‘een oehoe’ na en slaagden er uiteindelijk in het dier uit de tent te lokken. De oehoe van toen was een ontsnapte uil, ‘eigendom’ van een valkenier uit Ommen. De ontsnapte vogel werd na een week of zes pas gevangen met een schepnet, terwijl hij op een balkonnetje in Berkum zat. Naar zeggen leefde hij van katten en misschien ook ratten.

Een vraag bij de oehoe van Zandhove was of de vogel een wild exemplaar was of een escape, net als de oehoe van De Kranenburg. Uit foto’s van Henk Wester bleek deze oehoe ongeringd te zijn. Dat wijst al op een wilde vogel. ‘Tamme’ vogels hebben meestal wel een ring of een leertje. 

Deze week viel het prachtige blad UILEN in mijn brievenbus, uitgegeven door de gezamenlijke uilenwerkgroepen, die ons land rijk is: het Steenuilenoverleg Nederland (Stone), de Kerkuilenwerkgroep Nederland (SKWN) en de Oehoewerkgroep Nederland (OWN). In nummer 13 staat een prachtig artikel over de aantalsontwikkelingen van de oehoe in Nederland. Uit dit artikel van Gejo Wassink (OWN) heb ik wat cijfermateriaal geleend.

In 1997 broedde het eerste oehoepaar in Nederland. In 2023 telde Nederland 84 territoria van de oehoe. In 46 daarvan werd door een oehoepaar gebroed met gemiddeld 2,3 jongen per geslaagd broedsel. Het aantal territoria was in 2022 ‘nog maar’ 68. In één jaar een toename van bijna 24%. De groei van het aantal broedparen oehoes lijkt bijna twee keer zo snel als die fantastische groei van het aantal zeearenden (eerste broedpaar in 2006).

Elk jaar kruipen tientallen oehoes uit hun ei in Nederland. Zij zijn pas twee of drie jaar later geslachtsrijp. Ook worden ze waarschijnlijk door hun ouders het broedterritorium uit gezet om op eigen benen te staan. Het zou dus helemaal niet vreemd zijn als de oehoe van Zandhove zo’n wilde uil is, op zoek naar een eigen broedgebied. Bij Zwolle kan dat Zandhove zijn, maar ook landgoed Windesheim. Overijssel telt al 11 territoria. Daar kunnen er volgens oehoebegrippen nog veel meer bij. 

Kort nadat de oehoe van Zandhove niet meer werd gezien, zag men een jagende oehoe in Spoolde. Dat kan dezelfde uil zijn geweest, maar wie weet ook een andere. Het blijft genieten.

Peter van Dam

Nieuwsbrief februari 2024

Kleine vos – Aglais urticae

Foto: Peter van Dam

In 2024 lijkt de lente vroeg te beginnen. Half februari zag ik zelf al de koningin van de gewone wesp. Leden van onze afdeling van de KNNV zagen al een citroentje en een dagpauwoog. Het zal dus niet lang meer duren dat de eerste kleine vos zich zal laten bewonderen. Ik hoop dat, want deze soort heeft het de afgelopen jaren zwaar. Nog maar tien jaar geleden was hij massaal aanwezig in vrijwel elke tuin met voor deze vlindersoort geschikte bloemen. In die tuinen is hij de laatste paar jaar echter nauwelijks gezien. In ieder geval niet in grote aantallen. De kleine vos bezoekt minimaal 200 nectarplanten.

Van een aantal vlindersoorten is bekend dat zij voor hun rupsen brandnetels zoeken als waardplant. De kleine vos hoort bij die vlinders. Je vindt dat zelfs terug in de wetenschappelijke naam. Urticae verwijst naar brandnetels, want Urtica dioica hoort bij grote brandnetel. Het belang van brandnetels werd al in 1753 gezien toen Linnaeus de vlinder zijn naam gaf. 

Foto: Peter van Dam

Kleine vossen hebben  vosoranje vleugels met wat witte, gele en zwarte blokjes langs de voorrand van de voorvleugel en kleine blauwe vlekjes met een zwarte rand lang de achterrand van de achtervleugel. Ze zonnen met gespreide vleugels.

De kleine vos telt elk jaar 2 en soms 3 overlappende generaties. Vlinders van de eerste generatie leven tot 60 dagen en de vlinders uit de tweede generatie 280 dagen tot een jaar. Die laatste groep overwintert als vlinder en eet meer.

Kleine vossen zoeken voor hun eitjes jonge brandnetels op zonnige plekken. Andere brandnetelvlinders zoeken juist oudere planten op vaak vochtige plekken. Door hun minder opvallende poetspoten is het net alsof deze insecten maar 4 poten hebben. De vrouwtjes verkennen de waardplanten met die onbehaarde poetspoten en hun antennes. 

De mannetjes bezetten dagelijks 2 territoria, die ze vanaf de middag verdedigen. Vaak delen ze hun gebied met 4 tot 6 andere mannetjes. Ze achtervolgen en verjagen alles wat donker gekleurd is. Gezonde populaties tellen 12 tot 36 vlinders per hectare.

Een vrouwtje wordt soms uren achtervolgd. Een daarop volgende paring kan een hele nacht duren. Daarna legt ze 10 tot meer dan 100 eitjes aan de onderkant van een blad. Wordt ze daarbij gestoord dan gaat ze even weg, maar komt wel terug. Een rups zit tot 10 dagen in het eitje, eet zich daarna tot 3 weken vol als rups en verblijft dan tot 12 dagen als pop tegen een muur of een stengel. 

In 2018 tot en met 2020 waren er weinig rupsen. Toch werden veel kleine vossen gezien, waarschijnlijk immigranten. Ze vliegen wel tot 150 km en komen zelfs op schepen terecht. Weinig vlinders in de tweede generatie, dan ook weinig overwinteraars. In het voorjaar zie je ze eerst op wilgen. Tussen 2020 en 2023 werden maar weinig kleine vossen gezien. Hopelijk verandert dit in het vlinderseizoen van 2024.

Peter van Dam

Nieuwsbrief januari 2024

Raaf – Corvus corax

Foto: Peter van Dam

Mijn favoriete kraai is de raaf. Het doet me dan ook deugd dat deze soort zich redelijk lijkt te herstellen in Nederland. Rond 1900 was de raaf hier nagenoeg uitgestorven. In de zestiger jaren van de vorige eeuw startte een project om de raaf terug te krijgen in de Nederlandse natuur. Op allerlei plekken werden grote vliegkooien geplaatst met een broedpaar raven. Hun jongen mochten vrij uitvliegen. Tussen 1969 en 1981 kregen 160 raven de vrijheid. Deze kans hebben ze met beide poten aangegrepen. In 2022 broedden meer dan 200 paren raven in ons land en we tellen in de winter rond de 1000 individuen. Jaarlijks neemt de populatie toe met ongeveer 5%. Geweldig!

De raaf heeft altijd een haat-liefdeverhouding gehad met mensen. Deze intelligente vogel werd graag als huisdier gehouden. Je kon de vogel zelfs leren praten! In de Tower of Londen ‘wonen’ nog steeds raven om de Engelse kroonjuwelen te bewaken. Bovendien is of was men ervan overtuigd dat het verdwijnen van deze raven het einde zou betekenen van het Engelse koningshuis.

De raaf is in het verleden uitgestorven door toedoen van de mens. Deze galgenvogel leed onder allerlei vooroordelen. De mensen hadden een hekel aan deze aaseter, die ook op het slagveld zijn voedsel vond. Wellicht overheerste de angst zelf opgegeten te worden door deze kraai. Jagers hebben graag hun bijdrage geleverd aan het uitroeien van deze zwarte vogel.

Raven zijn de grootste zangvogels van ons land. Hun roep is op grote afstand te horen. Ravengeluiden zijn heel divers. Ze lijken soms met hun roep te toveren. Het is niet zo moeilijk een aantal geluiden te imiteren. Als je daarin slaagt, lukt het zelfs de raven naar je toe te lokken. Ooit was ik als begeleider met leerlingen van de Thorbecke Scholengemeenschap op de wintersport in het Oostenrijkse Zillertal, toe aan de overkant van het dal het geluid van raven klonk. Ik zat met een aantal leerlingen te genieten van een winters zonnetje. Bij het horen van de raven ging ik met de leerlingen de weddenschap aan dat ik die vogels kon lokken door ze na te doen. De verbazing was groot, toen die vogels binnen tien minuten dichtbij waren gekomen.

De wetenschappelijke naam van de raaf is Corvus corax. De vergelijkbare namen voor zwarte en bonte kraai zijn achtereenvolgens Corvus corone en Corvus cornix. Hiermee is hun verwantschap wel duidelijk gemaakt. 

Foto: Peter van Dam

Hoe houd je de raaf en zwarte kraai uit elkaar? Raven zijn zo groot als een buizerd. Van volwassen vogels is de stevige bovensnavel tot op de helft bevederd. Tijdens het vliegen kun je mooi zien hoe wigvormig hun staart is: het midden steekt als een punt uit te midden van de overige staartveren. De zwarte kraai is kleiner dan een buizerd, heeft een minder stevige snavel, de wigvormige staart ontbreekt en zijn roep klinkt herkenbaar anders. Raven maken tijdens hun vlucht allerlei acrobatische buitelingen, wat het nog mooier maakt om naar hem te kijken.

Foto: Peter van Dam

Raven zijn alleseters. Hun voorkeur lijkt uit te gaan naar het eten van aas. In dat verband lijkt er een relatie te zijn met wolven. Waar wolven hun prooi verslinden, eten raven graag een hapje mee. Raven schijnen wolven zelfs de weg te wijzen naar aas. Niet voor niets worden raven ‘wolvenvogels’ genoemd. Vaak hoor je de vraag of ons land wel groot genoeg is voor deze dieren. Daarop hebben ze volgens mij zelf al een antwoord gegeven. Tegenwoordig kun je bij de roep van raven denken, dat er misschien wel een wolf in de buurt is. Spannend!

Peter van Dam

Nieuwsbrief december 2023

Muizen

Tussen 650 en 250 jaar voor Christus schreef de Griekse schrijver Aesopus een groot aantal dierenfabels, waarin de dieren zich gedragen als mensen. Wellicht was dat zijn manier om kritiek te leveren op van alles en nog wat. De latere fabels van de Fransman La Fontaine zijn waarschijnlijk gebaseerd op die oude fabels van de Griek. Zo schreef Aesopus een fabel over muizen:

Ooit ging een stadsmuis op bezoek bij zijn neef op het plattelandland. Hij was ruw en waakzaam, deze neef, maar hij hield van zijn stadsvriend en heette hem van harte welkom. Bonen en spek, kaas en brood was alles wat hij te bieden had, maar hij bood ze vrijelijk aan. De stadsmuis haalde liever zijn lange neus op voor deze plattelandskost en zei: “Ik kan niet begrijpen, neef, hoe je zulk slecht voedsel kunt verdragen als dit, maar je kunt natuurlijk niets beters verwachten in het land. Kom met me mee en ik zal je laten zien hoe je moet leven. Als je een week in stad bent, zul je je afvragen hoe je ooit een plattelandsleven hebt kunnen doorstaan.” 

Zo gezegd, zo gedaan: de twee muizen gingen op pad naar de stad en kwamen ’s avonds laat aan bij het verblijf van de stadsmuis. “Je zult wat verfrissing willen na onze lange reis,” zei de beleefde stadsmuis, en nam zijn vriend mee naar de grote eetzaal. Daar vonden ze de overblijfselen van een mooi feestmaal. Al snel aten de twee muizen gelei en cakes en dat was leuk. 

Plotseling hoorden ze gegrom en blaffen. “Wat is dat?” zei de plattelandsmuis. “Het zijn slechts de honden van het huis,” antwoordde de ander. “Slechts?” zei de plattelandsmuis, “ik hou niet van die muziek op mijn avondeten!” Juist op dat moment vloog de deur open. Twee enorme honden renden de zaal binnen. De beide muizen moesten naar beneden rennen en vooral wegrennen. “Tot ziens, neef,” zei de plattelandsmuis. “Wat! Ga je zo snel?” zei de ander. “Ja”, antwoordde hij. “Beter bonen en spek in vrede dan gebak en bier in angst.”

Vooral in de winter leven muizen in de naaste omgeving van mensen. Ze hebben daar een plekje gevonden om te overwinteren. Met een voedertafel en vetbollen voor vogels in de buurt is het voor die knaagdieren goed toeven. Veel muizen trekken ook schuren en als het maar even kan onze huizen binnen. De leefomstandigheden zijn daar vaak nog beter en de voedselvoorraden groter. ‘Helaas’ hebben ze bij ons vaak te maken met honden en vooral katten.

Huismuis – foto: Peter van Dam

Welke muizen zoeken ons gezelschap? We kennen drie groepen zoogdieren die we ‘muizen’ noemen. Eén van die groepen heet spitsmuizen. Maar … spitsmuizen zijn geen muizen! Het zijn kleine insecteneters, die wel op muizen lijken, maar het niet zijn. Ze horen meer bij de vleermuizen en de mollen. Hun gebit heeft spitse tandjes en kiezen, die uitstekend geschikt zijn om de harde schilden van insecten te slopen. Daar hebben we meteen het grote probleem waar spitsmuizen mee hebben te maken: overwinteren! Een spitsmuis moet dagelijks zijn lichaamsgewicht aan voedsel eten om de winter door te komen. Veel spitsmuizen overleven de winter niet, omdat ze niet voldoende insecten vinden.

De tweede groep muizen, wel knaagdieren, heet woelmuizen. Ze hebben vaak een kort staartje en hun oren zitten meestal verstopt in de vacht. Woelmuizen zijn planteneters en dat is goed te zien aan hun kaakjes, die je in braakballen van uilen kunt vinden. Als je de rij tanden en kiezen van boven bekijkt, zie je een mooi zigzagpatroon. Hiermee malen ze plantendelen fijn. Veldmuizen en aardmuizen zijn woelmuizen, net als de rosse woelmuis in het bos. Twee soorten zijn groot: de woelrat en de muskusrat! Deze laatste is meteen de grootste woelmuis in onze omgeving.

Bosmuis – foto: Peter van Dam

De laatste groep muizen wordt vaak aangeduid met ‘ware muizen’. Deze knaagdieren hebben duidelijk zichtbare grote oren en vaak een lange kale staart. Uit deze groep muizen komen vaak de knagers, die ’s winters ons gezelschap zoeken. De huismuis, bijna helemaal donkergrijs, dankt zelfs zijn naam aan de plek waar hij graag woont. De bosmuis woont ook graag bij ons, maar laat zich minder vaak zien. Deze muis lijkt qua kleurpatroon wel wat op een kleine hamster. De vacht is oranjebruin en de buikharen zijn wit. Het diertje heeft grote ogen, die wijzen op zijn bezigheden in het duister. Ook bij de ware muizen horen een paar grote soorten, die wij beter kennen onder de namen zwarte en bruine rat. Bekijk je het gebit van een ware muis, dan zie je knobbelkiesjes i.p.v. een zigzagpatroon. Met deze kiezen eten deze muizen eigenlijk bijna alles. Het zijn dan ook omnivoren, alleseters. 

In het rietland langs het Zwarte Water leeft de dwergmuis, ook een ware muis. Dit diertje is klein en heeft een naar verhouding lange staart. Hiermee klautert hij graag in het riet, waar hij ook een hangend nestje bouwt. Mensen hebben een alternatief onderkomen bedacht voor deze leuke soort: ze zorgen voor tennisballen met een gat erin. Die behuizing wordt met behulp van stokjes in het rietland ‘geplant’. 

Veel mensen denken dat bossen de meeste soorten muizen hebben. Met behulp van inloopvallen is dat te onderzoeken. Je lokt de dieren met pindakaas en ontbijtspek naar binnen. De muizen vinden dat voedsel heerlijk en ze ruiken het op grote afstand. Eenmaal bij het voedsel aangekomen, klap de val dicht. Doe je zo’n onderzoek in verschillende biotopen, dan ontdek je heel snel dat rietland de meeste soorten muizen heeft. Ook bosmuizen vind je daar meer dan in het bos of bij ons in de tuin of thuis. Naast de vele soorten rietvogels dus nog een reden om ons rietland te behouden.

Peter van Dam

Nieuwsbrief november 2023

Roodborsttapuit Saxicola rubicola

Foto: Peter van Dam

Tijdens het allereerste atlasproject van Nederlandse broedvogels telde ik een atlasblok bij Zwolle. In dat blok had ik toen 3 paartjes roodborsttapuiten. Dat was eind jaren 70 van de vorige eeuw. Kort daarna stortten veel populaties in. Ook de robotaps (vogelaarstaal) bij Zwolle verdwenen. Als redenen hiervoor wordt gedacht aan veranderingen en beheer van het landschap: verdwijnen overhoekjes, spuiten gif, zwaar bemeste maïsakkers en verarming van agrarisch grasland. In de tweede broedvogelatlas (2002) was de dip duidelijk zichtbaar. De derde atlas (2018) liet een verrassend herstel zien. Het aantal roodborsttapuiten was bijna het dubbele van het aantal in de jaren 70. Het herstel van de roodborsttapuit is een  succesverhaal. Nog steeds is niet helemaal duidelijk waarom het nu zoveel beter gaat.

Het trekgedrag van de roodborsttapuiten is veranderd. Ze overwinterden vooral in het zuiden van Europa en het noorden van Afrika. Enkele bleven hier. Nu is dat omgedraaid: veel roodborsttapuiten blijven hier. Enkele gaan nog zuidwaarts. De oplettende natuurgenieter kan ’s winters ‘gewoon’ een roodborsttapuit zien, bijvoorbeeld in de Molenpolder bij Windesheim.  

Een aantal jaren geleden produceerden roodborsttapuiten per jaar gemiddeld 2 legsels. Tegenwoordig ligt dat gemiddelde op 3 legsels. Hierdoor neemt het aantal sneller toe. Profiteert de roodborsttapuit van de opwarming van de aarde? 

Foto: Peter van Dam

Je herkent het mannetje van de roodborsttapuit onmiddellijk aan de roodoranje borst, de pikzwarte kop en de witte hals en flanken. Het vrouwtje is valer gekleurd.  

De naam Saxicola betekent rotsbewoner. Rubicola betekent bewoner van braamstruiken. In Nederland zijn roodborsttapuiten vogels van open landschap met hier en daar een boompje of struik. Ze leven op zandgronden, maar ook in moerasland. Ze broeden er meestal op de grond.  

Het mannetje van de roodborsttapuit zit altijd op de uitkijk, in de top van een boompje. Daarbij verandert hij vaak van zitplek en laat zich op afstand goed zien. Een paartje blijft ook in de winter bij elkaar. Ben je toevallig in de buurt van zijn territorium? Dan komt het mannetje wellicht even kijken wie je bent en wat je daar doet. Zijn roepje lijkt op steentjes, die tegen elkaar tikken. Hij laat dat voortdurend horen. De Engelse naam voor deze ‘steentjestikker’ is niet voor niets Stonechat.

Peter van Dam

Nieuwsbrief oktober 2023

Regenwulp – Numenius phaeopus

Foto: Peter van Dam
Foto: Peter van Dam

Regenwulpen broeden niet in Nederland. In voor- en najaar vliegen ze over ons land op weg naar broed- of overwinteringgebied. Wij merken dat vooral omdat de regenwulpen zich goed laten horen met een snel klinkende trillende roep.  Op diverse plekken in Noordwest Overijssel komen ze aan de grond en tanken een paar dagen bij voor het vervolg van hun reis. Regenwulpen zijn steltlopers. 

De regenwulp is kleiner dan de wulp. Op zijn poten staand haalt hij een hoogte van ongeveer 46 cm. De wulp is met 57 cm de grootste steltloper. Regenwulpen zijn warmbruin en daarmee donkerder dan de grijsbruine wulp. Regenwulpen staan meer ‘trots rechtop’ dan wulpen. Regenwulpen hebben kopstrepen. Een donker streepje door het oog, een lichte streep boven het oog en midden over de kop een witte streep. Wulpen hebben die strepen niet. Zowel de snavel van de regenwulp als de wulp buigt naar beneden. Bij de regenwulp buigt de snavel vrijwel onmiddellijk omlaag en is een stuk korter dan die van de wulp.

Je kunt de steltlopers in twee groepen verdelen naar de manier van voedsel zoeken. Oogjagers jagen op zicht, ze kijken om zich heen en slaan toe. Tastjagers prikken hun snavel in de grond en voelen waar een voedseldiertje zit. Ze jagen op de tast, het gevoel. Hoe langer de snavel, des te dieper kan worden getast.

Op afstand is vaak al te zien bij welke groep een steltloper hoort. Oogjagers lopen nooit dicht bij elkaar, want anders zouden ze elkaars voedsel verjagen. Tastjagers lopen wel in groepen, want hun prooidieren merken weinig tot niet van hun aanwezigheid. Regenwulpen horen bij beide groepen. Ze prikken ze in het wad naar bodemdieren. Ze gebruiken hun ogen bij het vinden van een geschikte mossel. In Afrika vangen ze in hun eentje wenkkrabben.

Foto: Peter van Dam

Regenwulpen hebben een geheugen voor veiligheid. In Nederland gaan ze er snel vandoor als in de verte al mensen zijn te zien. In Gambia trekken ze zich van mensen weinig aan en kun je ze op twee meter afstand wenkkrabben zien vangen.

Peter van Dam

Nieuwsbrief september 2023

Gewone goudwesp – Chrysis ignita

Wat kan een dier mooie namen hebben! De gewone goudwesp heet vrij vertaald vanuit het Engels robijnstaartwesp. Ongetwijfeld heeft deze keus te maken met de fraaie kleur van het achterlijf. De gewone goudwesp varieert in metallic goud, blauw, groen, rood en paars. Het is maar net hoe het licht invallende kleuren terugkaatst. 

Een andere naam is koekoekswesp. Alle goudwespen, in ons land ongeveer 60 soorten, leggen hun eitjes op of bij de eitjes of larven van wilde bijen en andere wespen. Goudwespen zijn altijd te vinden bij de woonplekken van hun slachtoffers. Als ze geen object observeren, bewegen ze meestal nerveus schokkerig. Maar zodra een geschikt holletje is gevonden, wachten ze lang geduldig af.

Goudwespeitjes komen eerder uit dan die van hun gastheer. De larven eten de larve op van de bij of de wesp. Daarna eten ze de voedselvoorraad, meestal bestaand uit stuifmeel. Dit is een bijzondere vorm van kleptoparasitisme, want zowel de eigenaar als zijn voedsel worden opgegeten.

De gewone goudwesp hoort bij de angeldragende wespen. Hun angel wordt niet gebruikt om te steken. Bij het vrouwtje is de angel veranderd in een legboor. Ook is het een gereedschap om doorgangen te maken in celwandjes.

Het komt voor, dat de eigenaar van een holletje terugkeert voordat een goudwesp het heeft verlaten. Angeldragers gebruiken hun angel om de indringer te verjagen. Deze rolt zich op tot een stevig gepantserd bolletje. De angel van de wesp heeft geen effect. De goudwesp wordt naar buiten gerold. Nadat de wesp is verdwenen, gaat de goudwesp verder met zijn bezigheden. In een donker wespennest gebruikt hij de geurstoffen van de bewoner om niet op te vallen, een chemische vermomming. 

Peter van Dam

Nieuwsbrief augustus 2023
Bijenwolf – Philanthus triangulum

Op safari in eigen tuin! Dat is het helemaal. Sta ik te genieten van een bloeiende kattenstaart en haar bezoekers. Zie ik daar een nectardrinkend insect dat veel op een honingbij lijkt. Volgens Waarnemingen.nl is het een kattenstaartdikpoot. Had ik nog nooit van gehoord. Mijn oog valt op een wespachtig insect dat ik wel ken, een bijenwolf. Dan gaat het snel: de bijenwolf valt de kattenstaartdikpoot aan, doodt haar en vliegt ermee weg. Allemaal in eigen tuin!

De bijenwolf is een graafwesp. Voor de voortplanting is zandgrond waarop regelmatig zonnestralen vallen belangrijk. Woonwijken worden graag bezocht. Zij zijn vaak aangelegd op opgespoten zand. Bergen steen en hopen afval van kolenmijnen zijn ook geliefd. Al met al hoort de bijenwolf bij de meest bestudeerde wespen ooit.

De bijenwolf heeft een druk leven. Eerst graaft hij een horizontale gang van 20 tot 100 cm. In vlak land loopt de gang schuin naar beneden. Achterin maakt de gang een knik. Na de knik graaft de wesp 5 tot 10 cellen, elk zo groot als een duivenei. In elke cel wordt voedsel gebracht voor de larven. Dat voedsel bestaat vooral uit honingbijen en enkele soorten wilde bijen, zoals de kattenstaartdikpoot. De vangst verloopt bliksemsnel. De bijenwolf verlamt zijn prooi, die zich wel probeert te verdedigen. De angel van de bij glijdt echter weg op het gladde stevige pak van de bijenwolf. Voordat hij met de honingbij naar het nest vliegt, perst de bijenwolf nectar uit het lichaam van het slachtoffer. De bijenwolf drinkt ervan, draait zijn prooi op de rug en vertrekt.

Bijenwolven wonen soms in kolonies. De zelfstandige nesten liggen minimaal 10 cm uit elkaar. In de levenswijze van de bijenwolf zien wetenschappers een stap in de evolutie naar sociale insecten. Regelmatig zit de bijenwolf op de uitkijk en sluit daarbij de nestopening met zijn ‘vierkante’ kop. Hierop is dan prachtig de kenmerkende gele kroon te zien. In een maand tijd produceert de bijenwolf 5 tot 8 nesten.

Bijenwolven doen aan gezinsplanning. In de cel waarin een mannetje wordt geboren komen 1 tot 3 bijen. In de cel voor een vrouwtje zijn dat er 3 tot 6. Pas op de laatste prooi in elke cel wordt een eitje gelegd.

Voor imkers kunnen bijenwolven een plaag zijn. Je hoort het minder vaak. Door onbekende oorzaak ging het slecht met de bijenwolf. Sinds 1990 kruipt hij langzaam uit een diep dal.Tot en met 2021 zag ik hem elk jaar in onze tuin. In 2022 zag ik hem niet en nu kijk ik er weer naar uit. De kattenstaartdikpoten zijn er al wel. Nu de bijenwolf nog. Spannend!

Peter van Dam

Nieuwsbrief juni 2023

Bont zandoogje – Pararge aegeria

Aan het ‘oog’ op elke bovenvleugel is goed te zien dat een vlinder een zandoogje is. Alle zandoogjes hebben één of meer ogen op hun bovenvleugels. Het bont zandoogje heeft er bovendien nog 3 of 4 op hun ondervleugels. Verder heeft elke vleugel een aantal lichte vlekjes alsof er zonlicht op valt. De grote lichte vlek op de bovenvleugel van het  bont zandoogje heeft een zwart oog en in het midden van het zwart een kleine witte kern. 

Het bont zandoogje is waarschijnlijk de meest succesvolle vlinder van ons land. In een ‘paar’ jaar tijd heeft het bijna heel Nederland veroverd. Deze van oorsprong bosvlinder heeft zelfs het platteland in bezit genomen. Hij ontbreekt alleen in gebieden waar weinig bomen of struiken staan. Vooral het westen van ons land is nog niet helemaal bezet.

De lichte vleugelvlekjes geven de vlinders een schutkleur op zonnige bospaadjes, waar zonlicht door takken en twijgen op de grond valt. Hier word je soms verrast door vlinders die elkaar achtervolgen in een soort spiraalvlucht. Dat gaat zelfs tot 50 meter hoogte.

Inmiddels zijn er verschillen ontstaan tussen de in bos levende bont zandoogjes en de soortgenoten van het platteland. In het bos worden territoria bezet en fel verdedigd. Elk mannetje zoekt een vaste zitplaats. Op het platteland zijn de mannetjes zwervers zonder vaste verblijfplaats. Zij zijn niet territoriaal. De vrouwtjes zwerven allemaal. Ze doen dat om hun eitjes in een zo groot mogelijk gebied te leggen.

De bosbewoners zijn lichter bruin dan de andere bonte zandoogjes. Zij zitten op een zonnig plekje en moeten warmte kwijt. De vlinders van het open veld zijn donkerder om warmte vast te houden.  

Het bont zandoogje legt eitjes op grassen zoals witbol en kropaar. In de lente zoeken ze zonnige plekjes. In de zomer zoekt elk vrouwtje een plekje in de schaduw. De rupsen gaan al snel aan de wandel.

Het bont zandoogje tankt zijn energie uit honingdauw van bladluizen, wondvocht van bomen en nectar. In een jaar zijn er 2 of 3 generaties. De generaties overlappen elkaar. 

De meeste vlinders (90%) overwinteren als pop, maar van de laatste generatie (10%) ook wel als vlinder. Ze overwinteren in een pol gras. Als vlinder leeft dit dier 2 tot 3 weken.

Peter van Dam

Nieuwsbrief mei 2023

Basterdzandloopkever – Cicindela hybrida

Foto: Peter van Dam

De basterdzandloopkever leeft op zandgronden. In de Kop van Overijssel zijn die er niet zoveel, maar het Woldlakebos heeft er toch nog heel wat. Op de zandpaden die daar zijn, kun je de basterdzandloopkever voor je voeten zien lopen. Ook op het hogere deel naast het Zalkerveer, waar vorig jaar nog die fraaie piramide stond, en in het Algemene Veen bij Hattem en wellicht op voor mij nog onbekende plekjes binnen de Gemeente Zwolle is deze leuke kever te zien.

De basterdzandloopkever rent of vliegt voor je uit, staat kort stil en rent daarna verder. Tijdens het rennen valt hij op, maar als hij stilstaat kost het moeite om hem te vinden. Andere namen zijn gewone zandloopkever en bronzen zandloopkever. Vaak wordt ‘zand’ weggelaten en heet hij zandkever en zandroofkever. 

In Engeland en Duitsland heet hij o.a. tijgerkever. De zandloopkevers vormen een eigen groep binnen de loopkevers met 5 soorten in Nederland. Wellicht is de basterdzandloopkever de snelste kever van ons land. Hij haalt rennend een snelheid van 2,5 m per sec. 

Zowel de imago’s (volwassen insecten) als de larven zijn echte rovers, beide voorzien van stevige kaken. De larven jagen vanuit een hinderlaag. Ze graven daarvoor een verticale gang in de grond, die 20 tot 30 cm diep is. Ze sluiten de opening af met hun kop als deksel. De opening van het hol is halvemaanvormig. Met hun 6 prima ogen speuren ze o.a. naar mieren en zelfs sprinkhanen. Die worden razendsnel gegrepen. Na de vangst laat de larve zich met prooi in het hol vallen. Ook bij gevaar verstoppen ze zich daar. 

Foto: Peter van Dam

De geelwitte strepen op de dekschilden liggen symmetrisch naast elkaar. De eerste streep lijkt op een C, de laatste op een U. De bovenlip is geelwit. In ons land lijken ze langzaam achteruit te gaan.

Basterdzandloopkevers vliegen prima, maar ze lopen liever. Binnen twee jaar na de drooglegging van Flevoland werden de meeste  zandgebieden al bewoond. De kevers hebben een hekel aan stuivend zand. 

Basterdzandloopkevers verdragen hoge temperaturen. Ze zonnen graag. Is het warmer dan 35°, dan lopen ze hoger op hun poten of kruipen ze in een holletje. Is het fris, dan zit het lijf dichtbij de grond. De kevers jagen alleen overdag, de larven ook ’s nachts. De larven overwinteren vaak twee jaar, voordat ze in de zomer als imago te voorschijn komen. Zandloopkevers worden gezien als graadmeters voor de biodiversiteit in een natuurgebied.

Wellicht kom je deze kever tegen bij de activiteiten van de insecten- en vlinderwerkgroep onder de titel ‘Kevers kieken’. 

Peter van Dam



Nieuwsbrief april 2023

Argusvlinder – Lasiommata megera

In het weekend van 15 – 17 mei van 2020 werd sinds 2014 de jaarlijkse telling van argusvlinders gehouden. Bij het tellen van 89 telblokken werden slechts 71 argusvlinders geteld. Daarnaast waren er 105 losse waarnemingen. Wellicht zijn daar nog dubbeltellingen. De meeste argusvlinders werden gezien in het westen van ons land. Tellingen van meer dan 80 exemplaren op 1 km² zijn nergens meer gedaan. In 2022 werden langs 80 routes 712 argusvlinders geteld. De argusvlinder was in 2022 de dagvlinder met de grootste achteruitgang!

De argusvlinder dankt zijn naam aan het grote aantal ogen op de vleugels. Elke voorvleugel heeft één zwart oog met een witte stip. De achtervleugels hebben meer ogen. Op de ondervleugels zijn er zelfs nog meer dan op de bovenvleugel. Die laatste ogen zijn oranje met een zwarte stip. Het mannetje is te herkennen aan een donkere dwarsstreep op beide voorvleugels (zie de foto rechtsonder). Argusvlinders horen bij de zandoogjes.

Argusvlinders tanken nectar uit rode klaver, braam en akkerdistel. Mannetjes overzien hun territorium vanaf een molshoop of andere hoge plek. Ze veroveren een vrouwtje na een korte achtervolging.

Jaren geleden was de argusvlinder zo algemeen, dat ik hem altijd op de IJsseldijken zag en regelmatig in mijn eigen tuin. Hij was zo bekend, dat ik hem nu bij elke toevallige ontmoeting direct herken. Nu gebeurt dat af en toe nog op vakantie, elders in Europa.

Vrouwtjes gaan soms zelf op zoek naar een partner. Het valt daarbij op dat haar vleugels snel bewegen, maar dat de vlinder toch langzaam vliegt. 

Argusvlinders vliegen soms tot 3000 m hoogte. 

Argusvlinders zijn vlinders van kale plekken in grasland. De eitjes worden tot 10 cm van de grond gelegd op o.a. kropaar, kweek, dravik en beemdgras. De rupsen eten eerst alleen ’s nachts maar later ook overdag. De argusvlinder kent 2 tot 3 generaties.

De argusvlinder overwintert als rups, zonder echt in winterslaap te gaan. Als de temperatuur geschikt is, eten de rupsen gewoon door. Kale plekjes in de vegetatie zijn er bijna niet meer. Het gras groeit zo snel, dat het waarschijnlijk te koel wordt voor de rupsen. Kort na de winter verpoppen ze onder een blad van de waardplant. In mei vliegen de eerste vlinders. 

Peter van Dam

Nieuwsbrief maart 2023

Larve of nimf

Insecten algemeen

Lente! Velen hebben er lang naar uitgekeken. In het vroege voorjaar kruipen op de eerste warmere dagen veel insecten uit hun verstopplekken of ze komen uit de eitjes, die al in de herfst zijn gelegd. De meeste ontwaakte overwinteraars beginnen onmiddellijk met hun voortplanting of de voorbereidingen daarvan. Vooral jonge vogels profiteren van jonge insecten die nu ter wereld komen.

Soms worden biologische termen door elkaar en vaak verkeerd gebruikt. Dat geldt zeker voor de termen larve en nimf. Het woord larve wordt door velen gebruikt voor alle jonge insecten. Gebruik je hiervoor ook het woord nimf, dan zie je als gids vragende gezichten. 

Zebrarups op jacobskruid – foto: Peter van Dam

Is larve hetzelfde als nimf? Wanneer gebruik je larve en wanneer nimf? En hoe zit het dan met rups, made, emelt, engerling, enz.? 

We verdelen de insecten in twee grote groepen: insecten met een volledige metamorfose en insecten met een onvolledige metamorfose. Bij een volledige metamorfose lijken de jonge insecten absoluut niet op hun ouders. Je zou kunnen denken dat de jongen en de volwassenen twee soorten zijn. De jongen uit deze groep heten larven. 

Bij de onvolledige metamorfose zie je aan de jongen al, hoe zij er als volwassen insect uit zullen zien. Zij lijken al veel op elkaar, er zijn veel overeenkomsten. Vaak ontbreken alleen de vleugels. De jongen uit deze groep heten nimfen. Gevleugelde insecten zijn altijd volwassen!

Bij de volledige metamorfose (gedaanteverwisseling) maken insecten tijdens hun leven 

4 stadia door: ei – larve – pop – imago (volwassen). Als larve houdt een insect zich vrijwel uitsluitend bezig met eten. Het is de vreetfase. Een larve is voortdurend in de groei, maar de huid groeit niet mee. Onder de oude huid groeit een ruimere huid mee. Die wordt zichtbaar als de larve vervelt en daarbij uit zijn oude huid barst. Als de larve is volgroeid, volgt de verpopping. In de pop vinden grote veranderingen plaats. Uit de pop komt het volwassen insect (imago).

Bij de onvolledige gedaanteverwisseling maakt een insect 3 stadia door: ei – nimf – imago. De nimfen groeien en vervellen en lijken steeds meer op hun ouders. Bij deze vorm van gedaanteverwisseling is een pop niet nodig. Het imago kruipt uit de laatste oude huid en is klaar, inmiddels voorzien van vleugels. 

Larven en nimfen eten en groeien. Volwassen insecten tanken energie, maar groeien nooit verder! Alleen volwassen insecten kunnen vliegen. Een vliegje wordt dus nooit grote vlieg.

Sint jacobsvlinder – foto: Peter van Dam

O.a. sprinkhanen, wantsen en libellen krijgen nimfen. Veel larven zien er zo ‘anders’ uit, dat we hen namen hebben gegeven. Larven van vlinders heten rupsen, bij vliegen horen maden, emelten zijn larven van langpootmuggen en de engerling wordt een meikever.

Peter van Dam

Nieuwsbrief februari  2023

Rode wouw – Milvus milvus

De rode wouw maakt met zijn lange, duidelijk gevingerde lange vleugels traag lijkende vleugelslagen. Regelmatig cirkelt hij rond of zeilt weg zonder een vleugel te bewegen. 

Foto: Peter van Dam

Let daarbij op zijn rode staart. Heel goed is te zien, dat de rode wouw hiermee stuurt. De rode wouw is misschien wel de kleurrijkste roofvogel van Europa. Kenmerkend zijn de grote witte vlakken van de ondervleugels en de diep gevorkte staart. Met deze kenmerken verschilt hij van de zwarte wouw.

Tot 2010 broedde de rode wouw af en toe een keer in ons land. Dat was vrijwel altijd in de grensgebieden met België of Duitsland. In 2014 telden we 3 broedparen, in 2015 zelfs 8 en in 2016 waren het er 10. De meeste broedgevallen waren in Overijssel, Gelderland en Limburg. In 2019 broedde waarschijnlijk 3 paar bij Ommen. In 2020 werden rond Zwolle in april dagelijks rode wouwen gezien. Soms meer dan 10 keer per dag. Nu, inmiddels 2023, heeft de rode wouw zich min of meer definitief gevestigd in de omgeving van Zwolle.

Rode wouwen broeden in de kroon van een boom. Het is niet elk jaar een nieuw nest. Het legsel bestaat meestal uit 2 eieren. De wouw begint al te broeden nadat het eerste ei is gelegd. Tot 8 km van het legsel wordt voedsel gezocht. Op oude vuilnisbelten kunnen ze niet meer terecht. Die zijn inmiddels allemaal afgedekt en dus afgesloten.

Foto: Peter van Dam

Rode wouwen in het voorjaar kunnen ook trekvogels zijn, op weg naar Zweden. Maar zoveel waarnemingen in een klein gebied kan ook wijzen op een territorium. De trek van rode wouwen is begonnen en we kunnen de eerste vogels binnenkort zien vliegen. Via de website van de Werkgroep Roofvogels Nederland kun je rode wouwen met een zender volgen.

De rode wouw eet vrijwel alle soorten kleine zoogdieren en een aantal soorten vogels. Maar hij is vooral eter van aas. Dat is dan meteen zijn grootste probleem. De meeste rode wouwen sterven door het eten van vergiftigd aas. Opstapeling van gif in de voedselketen, wat we cumulatie noemen? Of bewust neergelegd? Of beide?

Peter van Dam

Nieuwsbrief januari  2023

Tafeleend – Aythya ferina

Af en toe wordt een leegstaand vlotje van de zwarte stern ‘geleend’ door een tafeleend. Dat moet kunnen, want ongeveer tweederde deel van alle beschikbare vlotjes wordt niet gebruikt door de sterntjes. Tafeleenden gebruiken een vlotje niet om te broeden, maar vooral om er op te rusten. 

Foto: Peter van Dam

De naam tafeleend is vertaald vanuit het Duits en verraadt dat mensen altijd belangstelling hebben gehad voor deze duikeend. Op sommige schilderijen is te zien waarom. Het tweede deel van de wetenschappelijke naam, ferina, betekent wild. Niet in de zin van wilde eend, maar in de zin van wildbraad, lekker om te eten. Al in de tijd van Linnaeus werd flink gejaagd op deze eend. 

Nu staat de tafeleend niet meer op de Europese lijst van bejaagbare dieren. Van de eenden is dat alleen nog de wilde eend. Toch bestaat het idee dat veel tafeleenden nog steeds slachtoffer worden van de jacht in Frankrijk. 

De tafeleend is een grote eend met een hoog oplopend voorhoofd. Het mannetje heeft een prachtige roodbruine kop. Zijn borst en achterwerk zijn zwart. De ogen zijn rood. Het vrouwtje is meer bruingrijs. Het is een schutkleur. Jonge tafeleenden lijken eerst allemaal op hun moeder. De ogen van deze eendenkuikens zijn nog geel i.p.v. rood. De grijze band op de snavel van de tafeleend is kenmerkend. Is de snavel helemaal zwart, dan is de vogel een grote tafeleend uit Amerika. De grote tafeleend heet ook canvasback.

Foto: Peter van Dam

Tafeleenden produceren één legsel per jaar. Ze leggen 8 tot 10 eieren. Soms dumpt een ander vrouwtje eieren in hetzelfde nest. In ons land broeden ongeveer 2000 paartjes tafeleenden. Zodra het vrouwtje broedt, wordt ze verlatenFoto: Peter van Dam door de woerd. Die zoekt andere woerden op. De tafeleend broedt in de buurt van water, dat minimaal een meter diep is. Het voedsel waarnaar deze eend duikt is zowel plantaardig als dierlijk. 

Onze tafeleenden zijn standvogels. In de winter komen hier nog zo’n 50.000 andere tafeleenden overwinteren. In die periode zoeken ze diepe watergebieden op, zoals de randmeren. De tafeleend kent een woerdenoverschot. De eenden hebben keus. 

Tafeleenden zwemmen vaak in gezelschap met kuifeenden. Het zijn geen concurrenten van elkaar. De kuifeend eet vooral overdag en vooral dierlijk. De tafeleend eet juist ’s nachts en meer plantaardig. In 90 minuten duikt een vrouwtje 250 keer.

Peter van Dam

Nieuwsbrief december 2022

Slobeend – Anas clypeata

Weidevogels worden verdeeld in twee groepen: de primaire en de secundaire weidevogels. Bij de eerste groep horen kievit, tureluur, grutto en wulp. Zij broeden vrijwel uitsluitend op grasland. De slobeend hoort bij de secundaire weidevogels. Zij broeden ook op grasland, maar doen dit vaker in andere landschappen. In grasland zoekt de slobeend zijn nestplek niet in een slootkant maar in hoog gras. Alleen het vrouwtje broedt. 

Foto: Peter van Dam

Slobeenden broeden vaak laat. Hun legsels komen meestal uit in juni. Soms broeden ze in groepen, slechts enkele meters uit elkaar. Elk slobeendenpaar brengt per broedseizoen 1 legsel groot. De kuikens zijn na 6 tot 7 weken vliegvlug. Hoge vegetatie in de buurt is van belang voor hun veiligheid. Als legsels in juni uitkomen is er op veel plekken maaigevaar. Het liefst kiezen slobeenden plekken met plas dras, weinig vee en in de buurt oevervegetaties.

De slobeend duikt nooit naar voedsel. Het is een zwemeend, die door de centrale plaats van de poten direct kan opvliegen van het water. Een aanloop is niet nodig.

Foto: Peter van Dam

De spatelvormige snavel heeft verticale lamellen. De eenden slobberen ermee in het wateroppervlak en eten er kroos, andere waterplanten en waterdiertjes. De snavel zeeft of filtert voedsel uit het water. Het voedsel blijft binnen en het water stroomt tussen de lamellen door weg. 

Slobeenden zijn in ons land jaarvogels. ‘Onze’ broedvogels (ongeveer 7500 paar) overwinteren in het zuiden. Noordelijke vogels (tot 22.000 vogels) nemen hun plekken in. Wintergroepen tellen 20 tot 30 eenden. Slobeenden pleisteren vaak in getijdengebieden met brak water. In het voorjaar keert ongeveer 95% van de slobeenden terug in de oude broedgebieden. Ze zijn plaatstrouw en laten zich gemakkelijk observeren. Daarom worden ze door wetenschappers op de voet gevolgd.

Peter van Dam


Nieuwsbrief november 2022

Watersnip

Ooit prachtig afgebeeld op het briefje van 100 gulden, maar  daar is hij al uitgestorven: de watersnip. Gelukkig is dat in de natuur nog niet het geval. Ook in de winter kun je hem zien, bijvoorbeeld in de Vreugderijkerwaard.

Foto: Peter van Dam

Platgedrukt tegen de grond valt hij niet op. Daarbij zijn z’n poten zo gespannen, dat hij onmiddellijk opvliegt als de vogel dat nodig vindt. Het gaat zo snel, dat hij pas opvalt als hij z’n luide kreet laat horen. Zie je hem toch gaan, dan volgt er plotseling een tweede, een derde, een vierde, vaak een hele groep.

Hoe langer de snavel van een steltloper, des te dieper kan deze in de grond worden geprikt op zoek naar voedsel. De watersnip heeft zo’n lange snavel en tast naar voedsel. De snip is zo’n tastjager en zoekt op gevoel. De watersnip jaagt niet op zicht, zoals zichtjagers als de kievit en andere plevieren, maar op de tast. In de snavelpunt zit een fijn netwerk van zenuwen, waarmee hij prooidiertjes voelt. De punt is buigbaar en wordt gebruikt als een pincet.Tastjagers hebben het voordeel, dat ze in groepen naast elkaar naar voedsel kunnen zoeken. Ze kunnen elkaars voedsel niet verjagen. Een voordeel van het foerageren in een groepen is, dat mogelijke predatoren eerder worden opgemerkt.

Foto: Peter van Dam

De watersnip heet ook wel hemelgeit. Dit komt door zijn bijzondere manier van baltsen, aandacht te trekken van een vrouwtje. Tijdens een aantal korte duikvluchten laat de watersnip zijn buitenste staartveren trillen. Dit klinkt mekkerend, net een geit. Als je door de Wieden of de Weerribben vaart, valt de watersnip pas op door het herhaaldelijk klinkende mekkeren. Dan is het nog vaak moeilijk hem te zien, want de baltsvlucht is vaak hoog en snel. Geduld hebben dus!

In Nederland broeden, na een teruggang van 75%, nog ongeveer 1500 watersnippen. Ze broeden alleen nog in reservaten. In de winter en op doortrek telt ons land tot 20.000 watersnippen. De achteruitgang is veroorzaakt door verdroging en ontginning van de broedgebieden. Ze hebben behoefte aan natte, kruidenrijke veengrond. In de Wieden en de Weerribben doen ze het nog prima.

Peter van Dam

Nieuwsbrief oktober 2022

IJsvogel – Alcedo atthis

De blauwe schicht of de blauwe flits! Twee bijnamen van de ijsvogel, die je pas begrijpt als je hem hebt zien vliegen. Laag over het water vliegend met die kobaltblauwe rugstreep en vaak luidkeels roepend. Het overige blauw wordt turqouise genoemd of zelfs emerald groen. Het teruggekaatste licht bepaalt samen met de structuur van de veren wat je ziet. Het wisselt voortdurend. De oranje buik zie je vaak pas, als de ijsvogel stil zit.

Foto : Peter van Dam

Onze ijsvogel eet veel vis en is daarom een piscivoor. Hij eet ook waterinsecten zoals de nimfen van libellen en waterkevers. In Afrika leven ijsvogels die met dezelfde dolksnavel alleen maar insecten eten, vooral kevers. Nooit vis!

IJsvogels hebben de pest aan ijs. Als dat er lang ijs is, wordt voedsel onbereikbaar. Ze gaan zwerven en vele verongelukken tegen ramen van woonboten en huisjes aan het water. In de winter overwinteren hier veel ijsvogels uit het buitenland. Strenge winters veroorzaken een sterke daling van het aantal ijsvogels. Het herstel daarna kan snel gaan, want ijsvogels hebben jaarlijks 3 legsels, met elk tot 6 of 7 eieren. Ze broeden vaak al in februari en gaan door tot en met augustus.

Alcedo is het Griekse woord voor koningsvisser. De naam ijzervogel komt van het Duitse Eisenvogel en verwijst naar de metaalglans van de vogel.

Foto : Peter van Dam

Het mannetje graaft een gang in een steile wand of in de kluit van een omgevallen boom. Die gang kan 1 meter lang zijn en heeft een doorsnede van 5 cm. De nesttunnel loopt schuin omhoog en eindigt in een holte. IJsvogels willen helder, licht stromend water. Maar er zijn meer geschikte plekken. Soms heeft een mannetje 2 of 3 vrouwtjes. Zij bewaken het nest en helpen af en toe even met bouwen. Na ongeveer een week is de klus af.IJsvogels vissen vanaf een tak of biddend boven het water. Ze duiken tot 1 meter diep, maar 25 cm is vaak al genoeg. Het knipvlies, een doorzichtig extra ooglid, beschermt de ogen als een duikbril. Vis wordt dood geslagen op een tak.

Het verenkleed krijgt ongeveer 6 keer per dag een poetsbeurt van een kwartier. Met de binnenkant van de vleugels wordt de kop geveegd. IJsvogels baden vaak en lang. 

Het nest raakt gevuld met braakballen.

Peter van Dam

Nieuwsbrief september 2022

Kwak  – Nycticorax nycticorax

Foto: Peter van Dam

De kwak is een kleine, wat gedrongen reiger. Hij laat zich overdag maar zelden zien, omdat hij de dag gebruikt om te slapen. De kwak is een nachtreiger, die vooral ’s nachts op pad is. In het gebied van Wieden en Weerribben kun je hem soms spotten in De Auken en ook bij de Wiedekiek, een vogelhut bij Dwarsgracht. 

Foto: Peter van Dam

Bij dit spotten gaat het vooral om zijn roep. De kwak roept luid en duidelijk “kwak”. Daarbij viel me het volgende op. In een gebied met duizenden kikkers en padden viel in hun concert soms een stilte. Waren ze af en toe ‘moe van zichzelf’? Toen vlakbij een kwak zich nadrukkelijk liet horen, reageerden de amfibieën direct met het vervolg van hun samenzang. Dit voorval herhaalde zich vaak. Zou de kwak z’n stem in het donker laten horen om precies te weten waar zijn voedsel kwaakt? In de literatuur heb ik hierover nooit iets gevonden. 

De kwak is een nachtreiger. Hij kan goed zien in het donker. Overdag verstopt hij zich in moerasbos. Het is daarom moeilijk om vast te stellen hoeveel kwakken er werkelijk zijn. Waarschijnlijk bestaat het aantal echt wilde kwakken in ons land uit ongeveer 25 broedpaartjes. Daarnaast vliegen tientallen kwakken rond, die afkomstig zijn uit o.a. Artis en Blijdorp. Zij laten zich wat gemakkelijker zien. 

Foto: Peter van Dam

De kwak broedt graag in kolonies. Uit de vorige eeuw zijn grote kolonies bekend van om en nabij 100 paartjes. Door het rapen van eieren en door biotoopverlies verdween de kwak bijna. Kwakken broeden graag samen met koloniebroeders zoals de aalscholver. 

Ze leggen 3 tot 5 eieren, die na ongeveer 3 weken uitkomen. Na 3 weken verlaten de jongen het nest terwijl ze nog niet kunnen vliegen. Na 40 tot 50 dagen kunnen de jonge vogels vliegen. De jongen zijn bruin en hebben veel witte vlekken.

In Nederland ligt de noordgrens van hun verspreidingsgebied. Om te overwinteren vliegen de kwakken naar de kustgebieden van Senegal en Gambia, ten zuiden van de Sahara. 

Peter van Dam

Nieuwsbrief augustus 2022

Zuringrandwants – Coreus marginatus

De meeste insecten zie je een bepaalde tijd van het jaar. Dan komen ze te voorschijn om zich voort te planten en verdwijnen ze kort daarna. Bij de zuringrandwants is dat anders. Deze soort overwintert als nimf of als imago. Als de buitentemperatuur het toelaat is hij het hele jaar te zien in verschillende ontwikkelingsfasen. Deze wants heet ook zuringwants, lederwants en fluweelbruine randwants.

Het lichaam van de zuringrandwants ziet er indrukwekend uit. Het borststuk heeft brede ‘schouders’. Het achterlijf heeft een brede, platte en gestreepte rand. De rand steekt uit buiten de vleugels. Het middenstuk is daardoor smaller.

Foto: Peter van Dam

De beide oranje sprieten met zwart uiteinde zijn half zo lang als het lichaam. Tussen de sprieten staan 2 scherpe punten. De sprieten van de nimfen zijn nog langer en hun lichaam is flink gestekeld.

Zuringrandwantsen worden vooral gezien op soorten zuring, rabarber en duizendknoop in vochtige bosranden, hooilanden, parken en bermen. Ze zonnen graag op een blad en steken daarbij af tegen het groen met hun bruine, leerachtige uiterlijk. In het najaar zijn ze vaak zwartbruin.

De zuringrandwants wandelt schokkerig, maar rennen kan hij ook. Bij gevaar laat hij zich direct vallen of vliegt snel weg. Tussen het tweede en derde paar poten zitten klieren die een stinkend vocht maken. Dit laat bruine vlekken achter op je huid, die niet gemakkelijk zijn te verwijderen. Soms sproeit de zuringrandwants het goedje tijdens het vliegen. De wantsen gebruiken het bij hun onderlinge communicatie; vlak voor de paring of na een gevecht.

Foto: Peter van Dam

De eitjes worden gelegd van mei tot en met juni. De nimfen komen uit na 3 tot 5 weken. Ze brengen 5 verschillende fasen door voordat ze volwassen zijn. Nimfen leven in het begin van plantensappen.

De zuringrandwants lijkt op de snuitkeverschildwants. Beide soorten zitten vaak naast elkaar op bloemen. Imago’s steken hun uitschuifbare steeksnuit het liefst in de vruchten van de waardplanten om sappen te tanken.

Peter van Dam

Grote groene sabelsprinkhaan – Tettigonia viridissima

De mannetjes van de grote groene sabelsprinkhaan sjirpen vaak luid en duidelijk tussen 3 uur ’s middags en 3 uur in de nacht. Het geluid klinkt als een repeteerwekker. Ze maken het ratelende geluid door het snel tegen elkaar wrijven van de voorvleugels. Als het kouder wordt stoppen ze eerder met hun zang of ze klimmen in een boom omdat het daar wat warmer is dan op de grond. Ze houden niet van in de zon zitten. De vrouwtjes ‘zingen’ niet. Zij luisteren. 

De grote groene sabelsprinkhaan is één van de grootste insecten in ons land. Hij komtbijna overal voor, ook in tuinen. Grote groene sabelsprinkhanen hebben een hekel aan echt natte gebieden, tenzij de vegetatie daar droog staat. 

Foto: Peter van Dam

Het lichaam van deze sprinkhaan is 30 tot 40 mm lang. Met de sabel (legboor) erbij haalt het vrouwtje 57 tot 78 mm. Het mannetje haalt door de langere vleugels 58 tot 74 mm. De grote groene sabelsprinkhaan lijkt op de wrattenbijter, maar die is gedrongen en heeft kortere vleugels. De legboor van de groene sabelsprinkhaan is recht en die van de wrattenbijter buigt omhoog. De grote groene sabelsprinkhaan is bijna helemaal groen. Soms zijn ze meer geel. Er loopt een bruine streep over het midden van de kop, de hals en een deel van het achterlijf. De achterpoten zijn langer dan de andere poten samen. 

Foto: Peter van Dam

Het vrouwtje legt meer dan 200 eitjes één voor één of in pakketjes in losse grond onder lang gras. Ze overwinteren daar 2 to 8 jaar, afhankelijk van de omstandigheden boven de grond. Wellicht speelt de vochtigheidsgraad en de temperatuur daarbij een rol. De nimfen worden na 6 tot 9 vervellingen volwassen. In het begin zie je alleen een aanzet van vleugels. In het laatste stadium hebben ze vleugels en kunnen ze vliegen. 

Velen denken dat de grote groene sabelsprinkhaan veel schade veroorzaakt aan gewassen. Dat is niet waar. Deze sprinkhaan eet juist vliegen, rupsen en veldsprinkhanen. Ze vullen het menu aan met planten. 

De eerste nimfen verschijnen in de lente. Vanaf juni zijn er volwassen dieren. Ze lopen liever dan springen of vliegen. Pas wel op, ze kunnen bijten. Zelf worden ze gegeten door de vale vleermuis en de klapekster. 

Peter van Dam

Nieuwsbrief juni 2022

Vuurwants – Pyrrhocoris apterus

Foto: Peter van Dam

Alom is bekend dat dieren waarschuwingskleuren gebruiken. De combinatie zwart met geel wordt wellicht het meest gebruikt. Ook de combinatie zwart met rood wordt gebruikt om te waarschuwen. Dragers daarvan worden hierdoor beschermd tegen eters. Dit verschijnsel in de natuur heet mimicry.

De vuurwants hoort bij de diertjes, die zelfs mensen op afstand houden. Zien die er meer dan 10 bij elkaar, dan is al snel sprake van ‘een plaag’! Van een plaag is hier nooit sprake.

De vuurwants is een onschuldig insect dat niet gevaarlijk is en ook geen schade veroorzaakt, bijvoorbeeld aan gewassen. Deze wants is een planteneter, die zich ook tegoed doet aan dode en levende insecten.

Vuurwantsen verdedigen zich op twee manieren: ze steken soms met de steeksnuit waarmee ze normaal sappen drinken. Ook produceren ze net als andere insecten een geel goedje, dat enorm stinkt. 

De naam Pyrrhocoris apterus vertelt veel over de vuurwants. Pyrrhocoris komt uit het Grieks en betekent rood insect. Apterus betekent ‘geen vleugels’ en verklapt dat deze wants niet kan vliegen. Een volwassen vuurwants heeft wel vleugels, maar die zijn te kort om te kunnen vliegen. Ze zijn verhard en beschermen het onderliggende deel van het lichaam. De lengte ervan wordt mede bepaald door de omstandigheden in de omgeving. 

De aanwezigheid van een kerncentrale en zelfs papier hebben veel invloed.

Foto: Peter van Dam

Het imago is te herkennen aan de zwarte stip op elke vleugel. Elke stip ligt tegen de rode achterrand van een vleugel. Het zwarte achterlijf is verdeeld in segmenten. Die zie je ook in het rode achterlijf van de nimfen.

Tot lange tijd na de paring zitten twee vuurwantsen aan elkaar. Dat kan 12 uur duren, maar ook een week. Hiermee voorkomen de diertjes, dat het sperma door andere mannetjes wordt uitgeworpen. 

Vuurwantsen leven in groepen in de buurt van lindebomen en kaasjeskruid. Ze leggen hun eitjes in ondergrondse tunnels. De nimfen hebben in het zwart per stadium een volgende stap in de ontwikkeling van de vleugels. Meestal zijn er 5 stadia, maar soms ook 6 of 7.

Vuurwantsen drinken sappen met meer dan 35 verschillende afweerstoffen. Die worden door mensen gebruikt om antibiotica van te maken, bijvoorbeeld tegen de MRSA-bacterie.

Vuurwantsen worden soms ‘bewoond’ door mijten. In de Verenigde Staten werden op 1 vuurwants meer dan 120 mijten geteld en ook nog eens meer dan 50 eitjes van mijten. Mijten zijn kleine spinnen, die parasitair leven.

Nieuwsbrief mei 2022

Bloedcicade – Cercopis vulnerata

Foto: Peter van Dam

In mei verschijnen klodders spuug in planten. Die worden veroorzaakt door de nimfen van het spuugbeestje of schuimcicade. De meeste natuurliefhebbers kennen het verhaal en weten dat pakkend te vertellen aan met wie ze op pad zijn. 

Het verhaal is echter ingewikkelder. Het spuugbeestje is één van de schuimcicaden. De bloedcicade hoort ook bij die familie. Ook de nimf van de bloedcicade woont in een nest van schuim. Dat schuimpakketje zit tussen de wortels van planten, vooral grassen, verstopt onder de grond. De nimfen zuigen sappen uit de wortels met hun steeksnuit. Van hem vind je dus nooit spuug in de vegetatie. Je krijgt het nooit te zien. Als de nimfen voedsel opnemen, krijgen ze veel vocht binnen. Dat wordt met eiwitten ‘tot schuim geklopt’. Het gestolde vocht beschermt de witte nimfen tegen uitdroging en predatie door bodemdiertjes. 

In Engeland heet de bloedcicade vrij vertaald zwartrode springkikker. Schuimcicaden hebben stevige achterpoten. Bij gevaar maken ze onverwacht grote sprongen en zijn dan snel verdwenen. De bloedcicade vliegt alleen als er voedsel wordt gezocht. Net als de kleurcombinatie geel – zwart is ook de combinatie rood – zwart bedoeld om eventuele vijanden af te schrikken. Voor die van de schrik zijn bekomen, is de bloedcicade al gevlucht. 

Foto’s: Peter van Dam

Van de 40.000 cicaden is er één soort die je zou kunnen verwarren met de bloedcicade: de dennencicade. Die is rood met zwarte stippen. Je komt ze nooit samen tegen. De bloedcicade komt niet voor bij dennen.

Volwassen bloedcicaden gebruiken ook een steeksnuit om energie uit planten te zuigen. Het mannetje wappert met zijn vleugels om een vrouwtje te lokken. Zij legt haar eitjes in een boom. Die overwinteren en komen uit in de lente. De temperatuur bepaalt hoe snel de ontwikkeling van de nimfen gaat. 

De schade die bloedcicaden veroorzaken is eigenlijk het benoemen niet waard. Soms vervormen ze bladeren of stengels. Geen enkele reden om dit prachtige insect te bestrijden. Gewoon niet meer over hebben!

Peter van Dam

Nieuwsbrief april 2022

Blokhoofdwesp – Ectemnius spec.

Foto: Peter van Dam

In onze tuin staat nog een oude stronk van een berk. Begin juli 2020 zat onderin een gat met een doorsnede van 0,5 tot 1 cm. Een diertje had daar veel zaagsel uit verwijderd. Dat lag overal aan de voet van de boom. Een insect? Observeren vanuit de tuinstoel. Al gauw zagen we de eigenaar van het hol. Een zagende op borende graafwesp. Determinatie via Waarnemingen.nl leverde een naam op: blokhoofdwesp. 

Welke soort blokhoofdwesp is nog niet duidelijk. In ons land leven 11 soorten en de onderlinge verschillen zijn zo klein, dat je die in het veld niet gemakkelijk herkent. Vandaar het woordje spec. na de geslachtsnaam, wat species of soort betekent. Ectemnius spec.staat voor ‘soort blokhoofdwesp’. Hierna volgt een aantal beschrijvingen van blokhoofdwespen, die vaak algemeen zijn en soms specifiek.

Blokhoofdwespen zijn te herkennen aan hun forse, vierkant lijkende kop. De ogen zijn groot en zwart glanzend. Op het voorhoofd sieren vaak gele plekken en ook de poten zijn gedeeltelijk geel gekleurd. 

Blokhoofdwespen vangen voor hun jongen allerlei vliegen, waaronder de snorzweefvlieg. Ze gebruiken bloemschermen zoals de wilde peen als jachtgebied. Een prima plek om nectar te tanken. Ze zijn daar vaak. 

Foto: Peter van Dam

Blokhoofdwespen kiezen vaak vermolmd hout om er hun nestholte in te maken. Een scheur in de boomschors kan daarvoor een begin zijn. De berk is een boomsoort waarin blokhoofdwespen vaak ‘nestelen’. Regelmatig bevinden zich diverse ingangen naast elkaar. De blokhoofdwespen leven alle op zichzelf, solitair, maar wel samen. Bij elkaar levende blokhoofdwespen komen elkaar soms tegen in de hoofdingang, wat leidt tot schermutselingen.

Je zou een blokhoofdwesp kunnen verwarren met een bijenwolf. De laatste is veel groter, heeft rode ogen en hij heeft dunne zwarte strepen in veel geel. Bij blokhoofdwespen zijn er bredere zwarte strepen en blijft minder ruimte voor het geel.

Foto: Peter van Dam

Blokhoofdwespen? Ik kijk er naar uit. 

Peter van Dam

Nieuwsbrief maart 2022

Gele strontvlieg – Scathophaga stercoraria

Iedereen heeft hem wel eens gezien, maar hoe heet hij nou? In het ene boek lees je drekvlieg en in het andere strontvlieg. 

Je kunt de vliegen verdelen in verschillende families, zoals de zweefvliegen en de wolzwevers. Een andere familie heet drekvliegen. Die familie bestaat uit 49 geslachten. De strontvlieg is een soort drekvlieg. Het geslacht strontvlieg telt 40 soorten. De soort op de foto’s is de gele strontvlieg.

Foto: Peter van Dam

De wetenschappelijke geslachtsnaam Scathophagabetekent ‘poep eter’. Linnaeus gaf de naam in 1758. Maar hem ontbrak, zo lijkt het, de tijd om de vlieg goed te bestuderen. Strontvliegen eten geen poep! De strontvlieg valt op door de kleur en de lange poten. Het mannetje is goudgeel en het vrouwtje grijsgroen. Hij is iets groter dan zij. De haren aan de onderkant zijn geel en aan de bovenkant zwart. De gele beharing van de poten van het mannetje heeft gezorgd voor de naam gele strontvlieg. Op de ronde kop met rode ogen staan twee korte zwarte tasters recht naar voren. 

Strontvliegen drinken nectar. Ook vangen ze vooral andere soorten vliegen en zuigen die leeg met hun zuigsnuit. Strontvliegen planten zich voort op poep. Bij voorkeur op koeienvlaaien. Die drogen minder snel op. De mannetjes zitten in groepen te wachten op een vrouwtje. Eén van de mannetjes eist haar op en paart met haar. De eitjes zijn rood en 1 mm groot. De witte larven hebben nepvleugeltjes. Niet om te vliegen, maar om niet in de vlaai te zakken. Zij eten mest, voedsel genoeg. In één vlaai leven ongeveer 2000 larven. Een vrouwtje legt 100 tot 150 eitjes. De maden verpoppen onder of naast de mest. Na 1 week komt een nieuwe vlieg te voorschijn. De laatste generatie overwintert als vlieg. In slappe winters blijven ze actief.

Een schimmel is vijand van de strontvlieg. Een besmette en stervende vlieg klimt in een plant en neemt een paarhouding aan. Raken  geïnteresseerde soortgenoten de sterveling, dan blijven schimmelsporen plakken.

Peter van Dam

In het verleden had elke boerderij een open mestvaalt. De hop broedde in die tijd altijd vlakbij. Hij zocht er in de mest naar strontvliegen en andere insecten. Dit bezorgde hem zijn twee naam: drekhaan.

Peter van Dam

Nieuwsbrief februari 2022

Roerdomp – Botaurus stellaris

De roerdomp is een reiger. Dat zie je vooral als je hem ziet vliegen. Roerdompen vliegen ‘op z’n reigers’ met een ingetrokken hals. Roerdompen kunnen 80 cm lang worden. Dat is niet veel kleiner dan de blauwe reiger, die 100 cm haalt. Roerdompen eten graag vis, maar grote insecten, amfibieën en kleine zoogdieren zijn ook welkom.

Foto: Peter van Dam

De kleur van de roerdomp heeft veel weg van winters riet. Donkere strepen zorgen ervoor dat de vogel prima schutkleuren heeft. Bij gevaar staat de roerdomp doodstil en strekt zijn nek zover mogelijk, waarbij de snavel loodrecht omhoog wijst: de paalhouding. De wetenschappelijke soortnaam stellaris betekent sterrenkijker. Waarschijnlijk heeft de paalhouding hem die naam bezorgd. Het is wel oppassen geblazen. Je denkt al gauw dat de roerdomp in paalhouding omhoog kijkt. De foto rechtsboven laat al zien dat dat niet zo is. Een roerdomp kijkt dan gewoon recht voor zich uit, langs de snavel. Als iemand hem dan wil pakken, prikt de vogel snel naar de ogen van zijn belager.

De roerdomp komt in de problemen als in de winter al het water dichtvriest. Vele staan aan de rand van dat ijs te wachten tot de dooi zijn werk heeft gedaan. Rietsnijders vinden juist dan een uitgehongerde of inmiddels gestorven roerdomp. 

Vogelaars hebben lang gedacht dat de roerdomp een standvogel is. Die mening is bijgesteld toen in de winter van 2002 langs de smalle stroken riet van het Vossemeer wekenlang ruim 30 roerdompen werden gezien. Zij zochten ook voedsel op het ijs, maar bleven wel uit elkaars buurt. Dat moeten trekvogels zijn geweest, wellicht afkomstig uit het oosten van Europa. Nederland was ooit het bolwerk van de roerdomp in het westen van Europa. Daarvan is maar weinig over. Nu vormen de Weerribben en Wieden wellicht het belangrijkste aaneengesloten leefgebied voor de roerdomp. Het aantal broedparen in Nederland zal rond de 300 liggen.

Foto’s: Peter van Dam

Als de roerdomp aandacht trekt van soortgenoten, hoempt hij. Hij blaast met kracht lucht door de (neus)gaten in zijn snavel. De snavel blijft daarbij gesloten. Hoempen klinkt als het geluid van een misthoorn. Met wat fantasie hoor je dat hij roerdomp hoempt.

De afgelopen drie jaar lieten twee roerdompen zich dagelijks zien naast het winkelcentrum Stadshagen. Snel gewend aan de vele wandelaars en fietsers was dit de gelegenheid voor veel vogelaars om hem vanaf de stoep te observeren en te fotograferen.

Peter van Dam

Nieuwsbrief januari 2022

Witoogeend – Aythya nyroca 

Witoogeenden zijn duikeenden. Ze zijn naaste verwanten van o.a. kuifeend en tafeleend. Ook zij horen bij het geslacht Aythya. De witoogeend is een stuk kleiner dan de wilde eend en iets kleiner dan de kuifeend. Witoogeenden duiken naar hun voedsel. Dat bestaat uit onderwaterplanten zoals kranswieren en uit waterdiertjes zoals slakjes. Anders dan je van duikeenden verwacht, grondelen witoogeenden regelmatig. Ook slobberen ze waterplanten van het wateroppervlak. 

Je ziet de kleuren van de witoogeend het best als er zon is. Bij bewolkt weer lijkt deze eend donkerbruin tot zwart. Het mannetje heeft een warme roodbruine kleur. Het vrouwtje is valer. Hun rug is zwart. Alleen de mannetjes hebben een wit oog. Het oog van de vrouwtjes is bruin. Onder de staart is de eend wit en alleen bij het vliegen zie je witte vleugelstrepen. 

Foto: Peter van Dam

Tijdens het controleren van de vlotjes van de zwarte stern zagen vrijwilligers van de sterntjesgroep halverwege juli in 2019 een tweetal witoogeenden op en tussen de vlotjes. Op dat moment waren de zwarte sterns al gevlogen. Op de foto’s is te zien, dat het twee mannetjes waren. Beide vogels hadden witte ogen. Een witoogeend in park Weezenlanden rond de jaarwisseling naar 2022 trok veel vogelaars naar die plek om de vogel te bekijken.

Het plassengebied van De Wieden ligt op de noordwestgrens van het verspreidingsgebied van witoogeenden. Witoogeenden horen thuis op de lijst van Nederlandse broedvogels, hoewel ze hier nog maar zelden broeden. In 2010 werden nog slechts 3 broedgevallen geteld. Vooral in de Donaudelta leven nog veel witoogeenden. In 2012 is in Duitsland een herintroductieproject gestart voor witoogeenden. De vogels die je hier ziet, kunnen dus ook op reis zijn vanuit dat project.

Foto bij park Weezenlanden: Warner Bruins Slot

Witoogeenden worden veel in gevangenschap gehouden. Als wij deze eenden zien, is er een aantal mogelijkheden wat betreft hun herkomst. Zijn ze niet schrikachtig en gedogen ons min of meer, dan is de kans groot dat het ontsnapte vogels zijn. Reageren ze alert en gaan er al op grote afstand vandoor? Dan zijn het waarschijnlijk wilde vogels. In ons land worden de meeste witoogeenden gezien in de winter. Hun aantal is echter zo klein, dat niet alle vogelaars deze soort al op hun soortenlijst hebben staan. Tijdens het broedseizoen verstoppen ze zich zo goed dat ze nauwelijks opvallen.

Peter van Dam

Nieuwsbrief december 2021

Ekster – Pica pica

Foto: Peter van Dam

Er zijn maar weinig soorten vogels die vrijwel direct door mensen worden herkend. De ekster is daar één van. Veel mensen hebben een hekel aan de ekster, want “zij eten alle jonge vogels uit de tuin” en “zo blijft er geen merel over”. Het is waar dat de ekster ook jonge vogels eet. Maar het heeft nauwelijks invloed op de vogelstand. Bovendien zijn er veel meer vogelvangers. Katten vangen er een paar miljoen per jaar.

Eksters zijn kraaien. Dat is te zien aan hun kop. Die lijkt op de kop van de zwarte kraai. 

De ekster is verder veelkleurig net als andere kraaien, zoals de gaai en de notenkraker. 

Foto: Peter van Dam

De lichtinval bepaalt welke kleuren de vleugel en de lange staart hebben. De ene keer zie je blauw, daarna groen of paars. Het is maar net hoe invallend licht wordt teruggekaatst.

Eksters zijn alleseters. Ze eten vooral insecten, bijvoorbeeld emelten uit de grond. Ze eten ook regenwormen, zaden en afval van mensen. Bij de frietkraam vinden ze restjes friet en onder prullenbakken alles wat wij niet meer eten.

Van eksters is altijd beweerd dat ze dol zijn op alles wat glinstert. Wij hebben de ervaring dat het waar is. Ineens waren we een sleutel kwijt! We vonden hem terug in de tuin bij de voordeur, nadat een groepje eksters grote belangstelling toonde.

Eksters vormen jeugdbendes en maken daar soms drie jaar deel van uit. Iedereen heeft wel eens zo’n groepje rondtrekkende eksters gezien. Met veel kabaal en onderlinge ‘ruzies’ trekken ze door woonwijken. 

Eksters hebben het niet gemakkelijk. Overal loert gevaar. Op het platteland worden ze verjaagd door de zwarte kraai en gevangen door haviken. In binnensteden kunnen ze nauwelijks leven. De enige plekken waar ze zich redelijk staande houden zijn de randgebieden van dorpen en steden. Daar is groen en bovendien veel te eten.

Op hun nest bouwen ze van stekeltakken een veilige overkapping tegen de havik. Het heeft er lang naar uit gezien, dat dit niet meer nodig was. Er waren immers geen haviken meer door het DDT-gebruik van de mens. Nu kan de ekster het ‘dak’ weer goed gebruiken.

Eksters slapen samen met roeken en kauwtjes. Dat valt niet zo op, omdat de eksters pas verschijnen op de slaapplaats, als het al donker is.

Foto: Peter van Dam

Voor eksters is het jammer dat iedereen hem herkent en veroordeelt, waarbij zijn permanente gevangenispak een belangrijke rol speelt.

Peter van Dam

Nieuwsbrief november 2021

Visarend ~~ Pandion haliaetus

Foto: Peter van Dam

De visarend van het portret in dit artikel kent een bijzonder verhaal. Jaren terug zat een visser in zijn roeiboot op de Wijde Aa bij Zwolle te vissen, toen er met een klap een grote roofvogel op de gevangen vis in zijn boot viel. De man schrok enorm en was onmiddellijk onder de indruk van de stevige klauwen van de vogel. Hij bedacht zich niet en gooide een jas over de vogel. Via de telefoon meldde hij de dierenambulance dat hij een kiekendief had gevangen.

De dierenambulance bracht de vogel naar vogelasiel De Oehoe in Nieuwleusen. Asielhouder Aaldert Kreeft zag direct dat het een visarend was. Aan de lichte randjes langs de veren zag hij ook dat het een jonge vogel was. De vogel was mager en had lang niet gegeten. Wat nu? Tot en met de Vogelbescherming werd elk vogelasiel om raad gevraagd. Het bleek de eerste visarend te zijn die in ons land in een vogelasiel was beland. Niemand had ervaring en advies. 

De jeugd uit de buurt bracht vers gevangen vis naar het asiel, maar de visarend wilde niet eten. Ten einde raad koos men voor de hulp van postelastieken. Vis werd in de snavel van de arend gepropt. Vervolgens hielden elastieken de snavel dicht. De vogel moest nu wel vis doorslikken. Een paar weken later was de visarend aangesterkt en werd weer vrijgelaten. Hij heeft maandenlang bij Windesheim rondgezworven.  

Foto: Peter van Dam

Europese visarenden gebruiken de IJssel op hun voor- en najaarstrek. In de periodes april mei en augustus september vliegen en vissen veel visarenden bij de IJssel, maar ook in de Wieden en de Weerribben. Je herkent de visarend aan zijn zwart-witte verenkleed, het donkere masker en de knik in de vleugels tijdens het vliegen. De spanwijdte ligt tussen 1.50 en 1.70 meter. De visarend weegt anderhalf tot 2 kilogram. De visarend bidt boven het viswater. Als een vis wordt gezien, slaat hij toe. Soms vangt hij een vis die zwaarder is dan hijzelf. Het lukt af en toe om in één keer twee vissen te vangen.

Vogelaars hadden deze vogel eerder als broedvogel voorspeld dan de zeearend. Daar waar ze beide broeden, eet de zeearend van visresten onder het nest van de visarend. Het eerste paar Nederlandse visarenden broedde in 2016 in de Biesbosch.

Elk jaar trekken 500 tot 1000 visarenden door Nederland, waarvan vele tientallen langs de IJssel tussen Hattem en Zwolle. Vaak blijven ze wekenlang in ons land. Vele overwinteren langs de Afrikaanse kust van bijvoorbeeld The Gambia.

Peter van Dam

Nieuwsbrief oktober 2021

Kuifeend – Aythya fuligula

Foto: Peter van Dam

Terwijl kuifeenden al heel lang deel uitmaken van de Nederlandse avifauna, zijn er nog steeds mensen die verbaasd zijn als ze hem voor het eerst ‘zien’. Vaak is dit nadat een vogelaar of een andere natuurliefhebber ze op deze duikeenden heeft gewezen. Het valt niet altijd mee om te tellen hoeveel kuifeenden ergens zwemmen, want hoeveel zijn er eigenlijk onder water? Zie je ze wel eens allemaal tegelijk? 

De woerd is gemakkelijk te herkennen. Een zwarte eend met witte flanken en een kuif. Het vrouwtje is donkerbruin met af en toe wat wit achter de snavel. Zij heeft een minder grote kuif. Meestal zwemmen ze samen. Alleen in de winterperiode zou je de kuifeend kunnen verwarren met een andere duikeend: de topper. Die is groter, heeft een zilvergrijze rug, een ronde kop en de kuif ontbreekt. Kuifeenden hebben een donkere rug. 

Kuifeenden zijn omnivoor, alleseter. Ze duiken 3 tot 5 meter, op zoek naar waterdiertjes en waterplanten. Ze duiken naar zoetwatermosselen. De kuifeend op de grote foto heeft zijn snavel vol met driehoeksmosselen. Die leven op een harde ondergrond. De stenen oevers van de Randmeren zijn voor deze driehoeksmosselen ideaal. Vandaar de grote aantallen kuifeenden in Flevoland. Veel driehoeksmosselen liften mee met zwanenmosselen. Omdat driehoeksmosselen water filteren, vergroten zij de helderheid van het water. Ze eten bovendien blauwalgen. Voor vissen en kuifeenden zijn driehoeksmosselen een belangrijke voedselbron. 

Foto: Peter van Dam

Kuifeendvrouwtjes leggen 8 tot 11 eieren. Toch liggen in hun nest soms veel meer eieren. Een tweede vrouwtje moet er eieren bij hebben gelegd. Na 45 – 50 dagen kunnen de eendenkuikens vliegen. Nederland telt meer dan 20.000 broedpaartjes kuifeend. Vanaf september trekken zij naar Zuid Europa. Daar krijgen ze te maken met Franse jagers. Begin april keren de overlevenden terug naar ons land. 

Uit het noorden en oosten van Europa overwinteren hier meer dan 200.000 kuifeenden. Meer dan 60% hiervan zwemt op het IJsselmeer. Door de opwarming van de aarde blijven meer eenden in het noorden.

Peter van Dam

Nieuwsbrief september 2021


Gehakkelde aurelia – Polygonia c-album

Foto: Peter van Dam

Als de gehakkelde aurelia stil zit, lijkt hij op een dor blad. De grote variatie aan kleuren oranje en bruin en de bijzondere vleugelvorm met golvende achterrand, past precies in een omgeving met dor blad. Je ziet een gehakkelde aurelia meestal pas als hij vliegt. In het begin denk je een kleine vos te zien, maar de kleuren en de vorm van de vleugels zijn toch echt anders. Gelukkig gaat de vlinder meestal ergens zitten en kun je hem bekijken.

‘Gehakkeld’ wijst natuurlijk op die achterrand. Aan de onderkant hebben de achtervleugels een witte letter C. Vandaar c-album in de wetenschappelijke naam. Friese naam: C-flinter. Engels: Comma butterfly.

De gehakkelde aurelia houdt van vochtige bossen en stadstuinen. De eitjes worden vooral gelegd op de grote brandnetel, maar ook op hop, ribes, wilg en hazelaar. Opvallend is dat de ontwikkeling van de rups op de brandnetel drie keer zo snel gaat als op de ribes. Ook bijzonder is dat deze vlinder vaak nectar zoekt op droge graslanden.

De rupsen van de gehakkelde aurelia lijken op een vogelpoepje. Meestal zijn er twee generaties in ons land. In Scandinavië is 1 generatie en in Zuid Europa zijn er zelfs 3.

De vlinders overwinteren onder boomwortels, in boomholtes of tussen takken en bladeren. 

Foto: Peter van Dam

De gehakkelde aurelia’s die we al in maart zien, zijn overwinteraars die als vlinder hebben overwinterd. De mannetjes van de gehakkelde aurelia’s verdedigen een territorium van 12 m² vanaf een vaak hoog gelegen zonnige en windstille uitkijkplek. Indringers worden verjaagd met een spiraalvormige achtervolgingsvlucht. In een geschikt gebied zijn 8 tot 20 territoria per hectare.

De gehakkelde aurelia strekt tijdens het vliegen regelmatig de vleugels en maakt daardoor glijvluchten. Deze vlinder naar je tuin lokken? Leg dan ergens rottend fruit neer!

Nieuwsbrief augustus 2021

Kattenstaartdikpoot – Melitta nigricans

Foto: Peter van Dam

Al bijna 20 jaar geniet ik van al het plantaardig en dierlijk leven in en rond mijn tuinvijver. Soorten komen en gaan. Eén van mijn favoriete planten is de kattenstaart, die een aantal zomerweken de tuin kleurt. Insecten tanken er nectar. Bij zonnig weer zie je er altijd honingbijen.

In 2019 viel me op dat een bijenwolf daar een bij ving. Ik dacht eerst dat een honingbij het slachtoffer was, maar het was een kattenstaartdikpoot! Nog nooit van gehoord en dus ook niet herkend! De kattenstaartdikpoot is een wilde bij van iets meer dan 1 cm groot. De mannetjes zijn iets kleiner dan de vrouwtjes. Een andere naam is kattenstaartbij. Deze wilde bij hoort bij de dikpootbijen. In ons land leven 4 soorten.

Dikpootbijen lijken veel op zandbijen (andrena’s). Ze gebruiken echter een minder lang stuk van hun poten om stuifmeel te vervoeren. Ze bevochtigen het stuifmeel met nectar, waardoor het steviger en donkerder wordt. De kattenstaartdikpoot is in 1905 voor het eerst beschreven door de Duitse entomoloog Alfken. Een tijdlang lag zijn noordgrens in Nederland bij Zwolle. Dikpootbijen zijn monolectisch: ze bezoeken slechts één soort bloem en zijn daarvan helemaal afhankelijk. De naam kattenstaartdikpoot verraadt al welke plant dat is. Je ziet de kattenstaartdikpoot alleen in de bloeitijd van de kattenstaart.

Foto: Peter van Dam

De mannetjes zijn er gemiddeld 3 weken eerder dan de vrouwtjes. Ze verkennen hun leefgebied en vormen gezamenlijke slaapplekken op de kattenstaart. Uiterlijk lijken ze veel op de vrouwtjes. Ze hebben meer bruin. De vrouwtjes graven een nest in de grond. Er is een hoofdgang met zijgangen en broedcellen. Ze impregneren de broedcellen met een zelf gemaakt smeersel tegen vocht. De ingang is moeilijk te vinden.

Kattenstaartdikpoten zijn bijna zwart. Het achterlijf heeft een aantal bandjes met witte haren. De sprieten van de vrouwtjes zijn wat langer. De stuifmeelpakketjes aan hun achterpoten zijn donkergroen. Deze wilde bij overwintert als larve in een zelf gesponnen cocon.

Tuinvijvers met kattenstaart zijn van levensbelang voor de soort. Een prima reden om kattenstaarten bij de vijver te planten! De zwartvoetsprietbij parasiteert op deze bij en de bijenwolf jaagt erop; ook boeiend om waar te nemen.

Peter van Dam

Nieuwsbrief juni 2021

Koninginnenpage – Papilio machaon

Foto: Peter van Dam

Als je het geluk hebt om een koninginnenpage te zien, herken je hem onmiddellijk. Het is de grootste dagvlinder in ons land en niet te verwarren met andere vlinders. In het zuiden van Europa leeft ook de koningspage, maar die komt hier niet voor. De koninginnenpage kan 8 cm groot worden. Soms duikt hij ineens op, vliegt vlak langs en voordat je van de ‘schrik’ bent bekomen is hij alweer verdwenen. Elke waarneming is een welkome verrassing!

De aantallen koninginnenpages in dit voorjaar verrassen iedereen. Bij vlindertellingen langs vaste routes in De Wieden werd hij tot nu toe nooit zo vroeg vastgesteld. Vanaf 2019 is hij voor het eerst geteld in augustus. Het waren er 3. In 2020 was het aantal 6. Nu, in het voorjaar, ligt het aantal koninginnenpages al op 58. Super! Dat belooft wat voor de rest van het jaar.

De koninginnenpage legt de eitjes één voor één op vooral wilde peen. Ook andere schermbloemen worden benut. In moerasgebieden wordt engelwortel graag gekozen. Andere soorten: bevernel, pastinaak en in tuinen venkel. De eerste generatie is van 26 april tot 5 juni. Dan wordt alleen gekozen voor wilde peen. De tweede generatie is van 11 juli tot 25 augustus. Dan komen andere schermbloemen in beeld. Soms is er in oktober een derde generatie. 

Foto: Peter van Dam

Tot en met de derde vervelling lijken de rupsen op een zwart met wit vogelpoepje. Na de vierde vervelling is een rups groen, met witte, zwarte en oranje vlekjes. In die tijd verdedigt de rups zich met het zogenaamde osmeterium: vlak achter de kop verschijnen twee oranje sprieten. Samen met nepogen lijkt de rups nu een slangenkop. Tegelijk is er een onaangename ananasachtige geur. Dit werkt tegen mieren, spinnen en sprinkhanen. 

De koninginnenpage overwintert als gordelpop. Die hangt in een gordeldraad aan de stengel van de waardplant. De eerste vlinders in het jaar zijn net ontwaakt uit die lange slaap. In een goed seizoen vliegen er gemiddeld 6 per hectare. Gezien de aantallen in het voorjaar van 2021 hebben veel koninginnenpages de winter bij ons doorgebracht.

Nadat een mannetje een vrouwtje heeft ontmoet, volgt een buitelende  dansvlucht. Daarna volgt de paring, die wel 2 uur kan duren. Dan zoekt het vrouwtje een waardplant die liefst wat alleen staat. Net als de vlinder worden ook de rupsen groot. Tot wel 5 cm. De vlinders drinken nectar van klavers, distels, schermbloemen en buddleja. De koninginnenpage ademt door gaatjes in de poten.

De mannetjes van de koninginnenpage doen aan ‘hill-hopping’. Ze kiezen samen een hoger gelegen punt en speuren van daar naar een vrouwtje. Het liefst zoeken ze een ruderaal terreintje, kruidenrijk grasland, moerasgebiedjes en tuintjes. 

Peter van Dam

Nieuwsbrief mei 2021

Koekoek – Cuculus canorus

Foto Peter van Dam – Koekoek: vrouw boven/ man onder

In de periode half april – mei keren koekoeken terug in ons land. Je hoort ze dan roepen. Tijdens dit bliksembezoek planten ze zich voort. In juni is het weer stil. De volwassen koekoeken zijn alweer vertrokken naar hun overwinteringgebieden ten zuiden van de Sahara. Jonge koekoeken zoeken zelf de weg naar het zuiden, als zij het nest waarin ze zijn opgegroeid hebben verlaten.

‘Onze’ koekoeken laten het uitbroeden van de eieren en het verzorgen van hun jongen over aan andere vogels. Dat heet broedparasitisme. Op aarde zijn tientallen andere soorten koekoeken, die de verzorging helemaal zelf doen. De koekoek heeft het erg druk met de voortplanting. Vrouwtje koekoek legt om de dag een ei en doet dat 8 tot 20 keer. Voor elk ei moet het nest worden gevonden van een zangvogel om dat ei in te leggen. 

Mannetje koekoek lokt de eigenaar weg en het vrouwtje legt haar ei. Om dat snel te kunnen doen heeft zij een uitschuifbare eilegbuis (cloaca). Tijdens de val van het ei in het zachte nest is zo de kans op breken klein. Als er genoeg tijd is, eet vrouwtje koekoek eieren op die al in het nest liggen. Of ze gooit die eieren over de nestrand. Lukt dat niet, dan is dat het eerste wat een jonge, op dat moment nog blinde, koekoek doet. 

Foto: Peter van Dam

In ons land leven 38 mogelijke waardvogels (o.a. kleine karekiet, heggenmus, graspieper). Koekoeken specialiseren zich in een waardvogel. Daarnaast kiezen ze een tweede soort voor als in legnood raken. Door die specialismen zijn er ‘koekoekstammen’. De keus op waardvogels is per gebied anders. In Duitsland worden veel roodborsten en winterkoningen bezocht. In Nederland niet. Door de achteruitgang van de tapuit is de ‘koekoekstam’ die daarbij hoort waarschijnlijk uitgestorven of veranderd.

Koekoeken hebben geen tijd voor een echt territorium. Een boom in de buurt is handig als uitkijk om waardvogels te ontdekken. Veel legsels van koekoeken mislukken omdat de waardvogel ze ontdekt. In het voorjaar van 2021 liet een aantal koekoeken zich goed zien in Langenholte. Het waren er minimaal 5. Eén ervan had een bruin verenkleed. Dat was een vrouwtje. De mannetjes en een groot aantal vrouwtjes is blauwgrijs. Bruine vrouwtjes zijn in veel gebieden zeldzaam, maar in andere juist veel voorkomend.

Mij zou het niet verbazen als een vrouwtje een kleine harem van heren heeft, die de gastouders van haar jongen zoekt. In Langenholte werd het vrouwtje voortdurend omringd door een aantal mannetjes.

Peter van Dam

Nieuwsbrief april 2021

Tronkenbij  – Heriades truncorum  

Foto: Peter van Dam

Onlangs was de nationale bijentelling. De soort die ik hier beschrijf werd volgens mij niet gezien. Je weet echter nooit, want hier en daar zijn wellicht plekjes waar de omstandigheden om te leven voor dit bijtje wel geschikt zijn. Tronkenbijtjes zijn klein van stuk. Ze bewonen graag bijenflats. Om dit interessante bijtje te kunnen observeren is een eenvoudige bijenflat aan te raden. 

Hoe succesvol een diersoort is, kunnen we vaak aflezen aan het aantal nakomelingen in een jaar tijd. Veel jongen betekent meestal dat de kans op vroege sterfte groot is. Weinig jongen betekent dat de kans hierop geringer is. De tronkenbij is een bij van 5 tot 7 mm lengte, niet echt groot. Het moet een succesvolle soort zijn, want het insect leeft gemiddeld een maand en produceert in die tijd slechts 8 eitjes.  

Tronkenbijen zoeken gangen van kevers in hout, afgeknotte resten van bomen, kieren in weidepalen, rieten daken, rieten matten en bijenflats van mensen in tuinen. Een doorsnede van 3 tot 4 mm is ruim voldoende. De naam tronkenbij komt van tronk. Dat is het onderste deel van een boom, dat na het omhakken of omvallen van de boom overblijft.  Het bestaat uit de wortels en een deel van de stam. Een stronk is geen tronk!  

Foto: Peter van Dam

De tronkenbij is zwart en heeft dunne, witte bandjes op het achterlijf. De mannetjes hebben kleine putjes in het achterlijf. Op hun kop en borststuk zijn wat gelige haartjes.  De vrouwtjes hebben gele buikharen, een buikschuier, waarmee ze stuifmeel verzamelen.  

Tronkenbijen zijn klein en hebben een korte tong. Ze verzamelen stuifmeel op composieten met buisbloempjes. Ze kloppen op de bloem met hun achterlijf. Het hierdoor dansende stuifmeel wordt verzameld tussen de buikharen.  

Voor het bevoorraden van elke broedcel zijn meer dan 30 vluchten nodig. Het stuifmeel komt niet van 1 soort plant. Soms kraakt een tronkenbij het nest van een ander of hij steelt het stuifmeel. Mannetjes zitten altijd op vrouwtjes te wachten.  

Foto: Peter van Dam

Tronkenbijen lijken veel op tubebijen en klokjesbijen. Zij metselen als enige wandjes tussen de cellen van hars. Zij halen dat bij coniferen. Die staan in veel tuinen. Ook de eindprop van een cel is van hars, maar daarin wordt zand en blad verwerkt. Andere insecten parasiteren op tronkenbijen. Ze leggen snel een eitje in een cel als een tronkenbij even weg is. Knotwespen, hongerwespen en muurrouwzwevers zijn altijd in de buurt. Zorg voor een bijenflat en ga op tuinsafari vanuit de tuinstoel.  

Peter van Dam 

Nieuwsbrief maart 2021

Nachtegaal – Luscinia megarhynchos

Ik kijk op televisie graag naar Vroege Vogels. Knap, hoe ze in betrekkelijk weinig tijd een natuurgebied portretteren en daarbij interessante soorten planten en dieren in beeld brengen. Toch past af en toe wel een kritische noot. In 2020 werd aandacht besteed aan het voorkomen van nachtegalen in de duinen, volgens de presentator en de gids nog de enige plek in Nederland waar je nog nachtegalen kunt zien en vooral horen. Onzin natuurlijk, want rond Zwolle zijn diverse plekken waar in het voorjaar nachtegalen hun zang laten horen. Westerveld en Landgoed Windesheim zijn bijvoorbeeld nachtegaal-rijke plekken.

Vanaf half april zingt de nachtegaal weer ‘in het theater van de natuur’. Veel natuurliefhebbers trekken er op uit om van deze zanger te genieten. Velen die vlakbij de zangplek van deze vogel wonen, vinden zijn nachtelijke optredens minder prettig! De nachtegaal zingt eerst om een vrouwtje te lokken. Tegelijkertijd moet de zang andere heren op afstand houden. Hij zingt ook ’s nachts. Is er een broedpaar gevormd, dan houden de nachtelijke concerten op. Maar … niet alle nachtegalen slagen daarin! De naam nachtegaal komt van het Germaanse ‘galan’. Dat betekent galmend zingen. De toevoeging nacht spreekt voor zich.

Componisten als Beethoven en Chopin zijn door de nachtegaal beïnvloed. Bij het componeren van hun muziekstukken maakten zij gebruik van zijn zang. Daarin zitten zelfs elementen, die al een eigen naam hebben gekregen. Zo is er het ‘fluitketeltje’, een lang aangehouden uihaal. Het is net alsof een ‘doedelzak’ wordt volgepompt om de zang te vervolgen. Ook is er de ‘druppelslag’, een aantal klokkende geluiden achtereen.

Onderzoekers hebben ongeveer 900 zelfstandige elementen vastgesteld in de zang van de nachtegaal. Elk mannetje gebruikt 120 tot 260 van die deuntjes. Ze leren die door te imiteren. Elk stukje duurt 2 tot 4 sec. Zoveel keus? Dan is de kans groot dat er ook dialecten zijn. In de vogelwereld komen dialecten vaak voor, maar de grote variatie aan mogelijkheden maakt de zang van de nachtegaal uniek.

De bovenzijde van de nachtegaal is warmbruin. De staart is roodbruin. De hals is grijsbruin en donkerder dan de lichte buik. Ons land telt ongeveer 7000 paartjes nachtegalen. Heel Europa telt er geschat ongeveer 11,5 miljoen. Nachtegalen broeden tussen brandnetels, onder struikgewas. Daar is het veilig en er leven veel voedseldiertjes. Nachtegalen hebben een hekel aan kletsnat, kurkdroog en verlaging van het grondwaterpeil. De nachtegaal wil het liefst open terrein met hier en daar een boom of struiken. In veengebieden broeden ze in wilgenstruweel.

Nachtegalen overwinteren in Zuid Afrika. In ons land ligt noordelijke grens van zijn broedgebied. Noordelijker broedt de Noordse nachtegaal. Die ziet er vrijwel hetzelfde uit, maar zijn zang is echt anders. Vergelijk de zang van beide vogels maar eens op Xeno Canto. Besteed dan gelijk tijd aan de zang van de blauwborst. Hij wordt vaak bastaardnachtegaal genoemd, maar dat is verkeerd. De blauwborst hoort ook bij het geslacht Luscinia en is daarmee ook een nachtegaal.

Peter van Dam

Nieuwsbrief februari 2021

Havik – Accipiter gentilis 

Vrouwtje tot 64 cm, veel groter dan een buizerd! Mannetje tot 56 cm, iets groter dan een buizerd. Kleine kop, korte en brede vleugels, lange staart. 

Volwassen vogels hebben fijne dwarsstrepen op hun borst. Jonge vogels hebben ‘druppelvlekken’. Naarmate haviken ouder worden, is hun streeptekening fijner. Volwassen vogels zijn blauwgrijs. Jonge vogels zijn vooral bruin. De kop heeft een opvallend brede witte wenkbrauwstreep. Haviksogen zijn eerst witgeel. Zij kleuren met elk levensjaar donkerder oranje. Tijdens de vlucht zie je brede heupen. De staart is licht afgerond. 

De havik wordt gemakkelijk verwisseld met de sperwer. Het mannetje wordt maar iets groter dan het vrouwtje van de sperwer. Haviken vliegen ogenschijnlijk minder snel. De staart van een sperwer eindigt niet rond, maar recht. Beide vogelsoorten jagen vooral op vogels. Haviken vangen ook haasachtigen en knaagdieren.

Zowel de havik als de sperwer hebben als geslachtsnaam Accipiter. Beide vogels horen bij de familie van de Accipitridae. Ofwel de familie van de haviken, sperwers of arenden. Bij deze familie horen ook de kiekendieven, de wouwen en de arenden. Omdat uiterlijk en manier van leven nogal verschillen verdelen vogelaars die enorme familie liever in kleine groepen met dezelfde namen.

Net als bij een aantal andere soorten roofvogels is het vrouwtje van de havik groter dan het mannetje. Dat is belangrijk in het broedseizoen. Als de jongen klein zijn, vangt het mannetje kleine prooien. Zodra de jongen groter zijn, is er behoefte aan grote prooien. Dan helpt het zwaardere vrouwtje bij het vangen ervan.

Eksters voorzien hun nest van een bolvormig dak vol doorntakken. Hiermee proberen zij hun jongen te beschermen tegen de havik. Jarenlang was dit dak niet nodig omdat er nauwelijks haviken waren. Na het gebruik van gifstoffen in de vorige eeuw was de havik bijna geheel verdwenen. Tegenwoordig zijn er weer haviken, maar hun aantal lijkt inmiddels weer te slinken.

Aan de grootte van de veren op een plukplaats kun je vaak al zien of de dader een havik was of een sperwer. Zijn de veren van een duif of een eend, dan moet hier wel een havik bezig zijn geweest. Sperwers vangen kleine prooivogels, zoals de koolmees. Zelf moeten haviken tegenwoordig ook oppassen. Er zijn oehoes in dit land!

Peter van Dam

Oude bijdragen: Peter van Dam